Collega's van Lord Lister
Ik was al op zeer jeugdige leeftijd gefascineerd door alles wat niet mag. Dat wil niet zeggen dat ik een ondeugend kind was, maar ik vond verboden dingen wel heel interessant. Later leek het me leuk om net als de gentleman-inbrekers 's nachts over de daken te sluipen en in te breken. Ik heb maar een paar keer ingebroken - bijvoorbeeld een keertje toen ik had afgesproken om een vriendinnetje te bezoeken, terwijl haar ouders in de kamer erboven sliepen. Ik kan u verzekeren dat dat heel erg spannend is, en niet alleen vanwege het vriendinnetje.
Een gevolg was dat ik over criminaliteit in het verleden ging schrijven (wetenschappelijk) en ook over misdaad ging lezen (niet wetenschappelijk). En nu heb ik planken vol boeken over mensen die dingen deden die niet mochten. Een deel van die misdadigers waren collega's van Lord Lister en Raffles, dus gentleman-inbrekers. Zoals Cor Docter in zijn boek Grossiers in moord en doodslag (1997) een overzicht heeft gemaakt van de Nederlandse pulpschrijvers, zo wil ik een overzicht geven van de schrijvers over gentleman-inbrekers tot de Tweede Wereldoorlog. Maar korter.
Een paar oude bekenden
Het succes van de verhalen van Hornung over Arthur Raffles en de verhalen van Leblanc over Arsène Lupin inspireerde tijdgenoten om ook te gaan schrijven over helden aan de zelfkant van de samenleving. Een goed voorbeeld daarvan is de reeks over Lord Lister, de Duitse en Nederlandse versie van Raffles. We zullen echter zien dat veel van die navolgers niet in alle opzichten op Raffles of Lupin leken.
De belangrijkste kenmerken van de zuivere gentleman-inbreker waren de volgende:
1 Hij behoorde tot de upper class of verkeerde althans in die kringen.
2 Hij brak in. Een gentleman-inbreker deed vaak ook allerlei andere verboden dingen, zoals oplichting, roof en zakkenrollen, hij bestreed bendes en loste moorden op, maar af en toe pleegde hij een inbraak.
3 Met 'gentleman' bedoelen we echter nog iets meer dan alleen een heer van stand: hij moest zich ook gedragen als een heer, hij moest een erecode hebben.
4 Hij herstelde onrecht door de rijken te bestelen die op een oneerlijke manier aan hun geld gekomen waren, maar ook door geld aan de armen te geven.
5 Dat hij bovendien meestal een sympathieke en bewonderenswaardige figuur was, is een algemeen kenmerk dat hij met veel helden uit de literatuur en vooral uit de pulpliteratuur deelde.
Maar weinig gentleman-inbrekers hadden alle vijf van deze kenmerken. Sommigen verkeerden niet in de hogere kringen, anderen gedroegen zich niet als heer, veel criminelen van stand beperkten zich niet tot misdaad en gingen juist misdaden oplossen. De meesten gaven niet aan de armen en een enkele inbreker was niet erg sympathiek. Toch kunnen we iemand een gentleman-inbreker noemen als hij aan de meeste van die kenmerken voldeed, vooral aan de eerste twee: gentleman en inbreker.
Het was in de jaren twintig en dertig druk op Londense daken. Heren in avondkostuum met maskers op sprongen van dakgoot naar dakgoot. Terwijl er nog minstens twee gentlemen met de naam Raffles actief waren (Arthur J. Raffles en John C. Raffles, alias Lord Lister), was sinds 1925 ook Blackshirt al bezig met het openen van dakramen. De Saint, gekleed in sportieve vrijetijdskleding, zou zijn opwachting maken in 1928 en vanaf 1937 kon je tegen de nachthemel ook de hoge hoed van The Baron zien afsteken. Er waren echter nog veel meer heren die op de rand van de criminaliteit opereerden.
Over een paar collega's van Lord Lister heb ik al eens geschreven: over Raffles Holmes, Blackshirt en the Saint. John Kendrick Bangs bundelde in 1906 zijn verhalen in R. Holmes & Co, being the remarkable adventures of Raffles Holmes esq., detective and amateur cracksman by birth. De ik-persoon in het boek, de schrijver Jenkins, betrapte een inbreker die de zoon van Sherlock Holmes en de kleinzoon van A.J. Raffles bleek te zijn. Ze beleefden een tiental avonturen waarin Raffles Holmes juwelen stal en ze vervolgens terugbracht.
Richard Verrell, ook wel Blackshirt genoemd, was een gevierde auteur van misdaadromans, althans volgens de boeken van Bruce Graeme. Toch had deze aristocraat een sterke behoefte om bij andere mensen in te breken. Als inbreker werd hij een legende onder de naam Blackshirt omdat hij zwarte kleren en een zwart hemd droeg. De boeken zijn in Nederland uitgegeven door de Nederlandsche Keurboekerij.
Van alle gentleman-avonturiers die na Raffles optraden, was de Saint van Leslie Charteris de beroemdste. In Nederland kreeg hij bekendheid door de vertalingen die bij uitgeverij Bruna verschenen. Ook over hem heb ik al eens een bijdrage geschreven.
In de oudste verhalen was Templar duidelijk een crimineel, die niet aarzelde anderen te doden. Enige tijd beleefde hij avonturen in Europa, maar toen stak hij de oceaan over. Na de Tweede Wereldoorlog was de Saint minder een misdadiger en meer een misdaadbestrijder, een lot dat veel andere gentleman-avonturiers ook overkwam. Daardoor werden zijn avonturen wat minder gevaarlijk en de verhalen wel minder spannend.
Bij de collega's van Lord Lister zouden we ook de ‘Valse Listers’ of ‘Antwerpse Listers’ kunnen rekenen. Het gaat om in totaal 70 afleveringen die verdeeld zijn in maar liefst vier series met de namen Nieuwe Lord Lister serie, Lord Lesly, John Templar en John Rafles. Ze vormden een voortzetting van de Nederlandse Lord Lister reeks, waarbij John Raffles aanvankelijk 'Rafles' heette en Charles Brand werd omgedoopt tot 'Brent'. Ze verschenen vanaf 1946 en werden geschreven door verschillende Vlaamse auteurs onder wie Frans Buyle. Het merkwaardige is dat de hoofdpersoon langzaam veranderde van Raffles in John Templar, die eigenlijk een afgietsel was van de Saint.
Andere navolgers
Pogingen in de richting van de gentleman-inbreker vinden we ook terug in het werk van de Engelsman Edgar Wallace (1875- 1932). Wallace werd bekend als medeauteur van het verhaal van King Kong en als schepper van The four just men (1904). De vier rechtvaardige mannen - eigenlijk waren het er naar drie, de vierde was overleden - waren schatrijke jonge intellectuelen uit Engeland, Spanje en Frankrijk die verontwaardigd waren over het onrecht in de wereld. “Terecht of ten onrechte vonden zij dat de rechtspleging zoals die hier op aarde wordt toegepast, tekort schiet. Zij hebben zich voorgenomen om de toepassing van de wet te verbeteren. Zij waren degenen die generaal Trelovitch, de aanvoerder van de Servische koningsmoordenaars vermoordden; zij brachten Conrad, de Franse legerleverancier aan de galg op de Place de la Concorde met honderd politieagenten op roepafstand. Zij schoten de dichter-filosoof Hermoin le Blois dood in zijn studeerkamer omdat hij de jeugd van de werd had bedorven met zijn redeneringen.” Hun slachtoffers waren fabrikanten die hun personeel slecht behandelden, zwendelaars die het geld van de gemeenschap verduisterden en moordenaars die ten onrechte waren vrijgesproken. In het boek probeerden ze de Engelse minister van Buitenlandse Zaken te doden als hij een onrechtvaardige wet zou ondertekenen. Het valt op dat deze gentlemen geen inbrekers waren maar moordenaars. Kennelijk sprak dit het publiek ook wel aan want er verschenen vijf vervolgen.
Alle kenmerken van de klassieke gentleman-inbreker zien we echter terug in The mixer (1927), een boek van Wallace met achttien korte verhalen. Daarin was de hoofdpersoon de intelligente gentleman Anthony (achternaam onbekend) die zijn slachtoffers zocht onder bookmakers, woekeraars, organisatoren van loterijen, chanteurs, inbrekers, spelers, effectenmakelaars en ander oplichters. In een aantal verhalen vocht hij een vete uit met de oplichtster Milwaukee Meg. Hij had niet als levensdoel om de armen te helpen, maar hij gaf wel eens iets aan een fonds voor behoeftigen.
Anthony was een keurig uitziende, elegant geklede jongeman met een knap uiterlijk. Hij werd vergezeld door een vriend die Paul heette en de heel sterke chauffeur Sandy. Deze formule doet natuurlijk erg aan Lord Lister en zijn vrienden denken. Misschien is dat de reden waarom de uitgever het boek in de Nederlandse vertaling De grote onbekende heeft genoemd.
R. Austin Freeman (1862 - 1943) en John Pitcairn schreven omstreeks 1902 korte verhalen over Romney Pringle, een vriendelijke man die inbrak maar vooral oplichtte. Zijn slachtoffers waren bij voorkeur andere criminelen, maar niet altijd. Freeman werd overigens vooral bekend door zijn detectiveverhalen over Doctor Thorndyke. Thomas Hanshew (1857 – 1914) gaf ons Hamilton Cleek, de man met veertig gezichten. Hij was een bekeerde dief die besloten had detective te worden. Daniel Broun schreef over Harry Egypt, een oorlogsheld die juist besloot om dief te worden.
Een echte gentleman-inbreker was Jimmie Dale, de schepping van Frank L. Packard (1877- 1942). Dale was in elk geval een jonge playboy en miljonair die inbraken pleegde. Hij had vele identiteiten, met name Larry de Vleermuis en het Grijze Zegel. Die laatste naam kreeg hij omdat hij bij een inbraak altijd een grijs papieren zegel achterliet.
Jimmie Dale, de erfgenaam van een fabrikant van brandkasten, pleegde aanvankelijk zijn inbraken uit verveling en hij nam niets mee. Toen een geheimzinnige vrouw achter zijn ware identiteit kwam, dwong ze hem om met zijn inbraken de leiders van de georganiseerde criminaliteit in New York te bestrijden. De vrouw was Marie LaSalle, die oorlog tegen de misdaad voerde en allerlei schuilnamen gebruikte zoals Tocsin en Moeder Margot. Zij werd de grote liefde van Jimmie' s leven.
Een rijke playboy met een geheime identiteit - waar hebben we dat meer gehoord? Jimmie Dale zou het voorbeeld worden voor pulphelden zoals the Shadow en The Spider en zelfs voor Batman. Hij had zelfs een geheime basis, zoals later ook Doc Savage en Superman. Vanaf 1914 verschenen lange verhalen over hem in Peoplés Magazine. Ze zijn later verschenen als vijf romans, maar die lopen praktisch in elkaar over en vormen samen één lange vertelling. Door de overdreven dramatische en romantische stijl zijn ze echter in onze tijd niet meer echt leesbaar.
Frederick Irving Anderson (1877-1947) had als held the Infallible Godahl, een jonge, hoogintelligente miljonair en meester-crimineel uit New York, die overigens geen weldoener was. Deze onfeilbare Godahl was in het eerste verhaal nog geen echte inbreker maar slechts de schepping van de fictieve auteur Oliver Armiston. Een 'echte' crimineel in dit verhaal manipuleerde Armiston zodanig dat hij een verhaal schreef waarin zijn slimme hoofdpersoon Godahl een goed bewaakte edelsteen ging stelen en vervolgens gebruikte de crimineel die methode om de diefstal zelf in het echt uit te voeren. In de volgende vijf verhalen was Godahl gewoon een 'echte' dief, maar wel een zeer succesvolle. De auteur koos voor ieder verhaal een nieuw gezichtspunt: van de politie, van een andere dief, van Godahl zelf, van de slachtoffers. De verhalen zijn zorgvuldig geschreven met veel beschrijvingen en je moet ze langzaam lezen om ze te kunnen volgen. Iedere keer is er een verrassende ontknoping.
Bertram Atkey (1880-1952) schreef over Smiler Bunn, een komische gentleman-boef van middelbare leeftijd met een vriendelijk karakter. Er verschenen 22 boeken over hem. Hij bestreed ook de misdaad. Deze Atkey was de oom van Philip Atkey, die onder de naam Barry Perowne na de dood van Hornung in de jaren dertig de avonturen van Arthur J. Raffles voortzette.
The Lone Wolf was Michael Lanyard, die als kind in een Parijs hotel werd afgeleverd. Hij begon al jong met stelen. De man die hem betrapte, leidde hem op tot meestercrimineel, een vak waarin hij veel succes had. In latere delen zien we Lanyard optreden als bestrijder van bolsjewistische spionnen en als detective. Zijn avonturen werden beschreven door de Amerikaan Louis Joseph Vance (1879 - 1933), die veel aandacht besteedde aan stijl en beschrijvingen, waardoor de verhalen enigszins traag werden en maar met moeite kunnen worden gelezen. Hoewel hij tegenwoordig in vergetelheid is geraakt, kwam the Lone Wolf voor in acht boeken en een groot aantal films.
Lester Leith was de schepping van Erle Stanley Gardner (1889 - 1970) die vooral bekend zou worden door zijn boeken over de advocaat Perry Mason. Leith verscheen vanaf 1929 in ongeveer 75 verhalen in Detective Fiction Weekly.
Telkens als er een ingewikkelde diefstal was gepleegd en de politie weer eens voor een raadsel stond, loste de intelligente Leith de puzzel op door te laten zien dat hij net zo logisch kon redeneren als de beste Sherlock. Dan begon er een tweede ingewikkelde puzzel, want Lester Leith was ook een crimineel en hij eigende zich op een gecompliceerde manier het gestolen goed toe door diefstal, bedreiging en oplichting. Hij hield er overigens een groot fonds voor weduwen en wezen op na.
De politie verdacht hem wel, want hij leidde een bijzonder luxe leven, maar hij kon hem niet betrappen. Sergeant Ackley had gezorgd dat agent Beaver undercover bij de slimme crimineel in dienst ging onder de naam Scuttle. De grote, dikke Beaver probeerde zonder succes de slimme, slanke Leith ten val te brengen. Dit leidde tot erg ingewikkelde verhalen, waarin de held de politie voor de gek hield tot vermaak van de lezer. Die verhalen zijn nu nog heel leesbaar.
Een andere schepping van Gardner was Ed Jenkins, over wie 73verhalen zijn verschenen in het beroemde tijdschrift Black Mask. Voor korte verhalen zijn ze tamelijk lang. Ze hebben een stijl die doet denken aan het hard-boiled genre: de hoofdpersoon was de verteller en de beschrijvingen waren kleurrijk. Net als de hard-boiled detectives was Jenkins ook een gentleman, want hij beschermde vrouwen en zwakkeren. Al was hij niet rijk, hij verkeerde vaak wel in de betere kringen in San Francisco. Het was bij de politie en bij de kranten bekend dat hij 'the Phantom Crook' was, een brandkastkraker, maar door een technisch punt in de wet kon de staat Californië hem niet uitleveren aan de andere deelstaten waar hij gezocht werd. Hij brak nog wel in, maar vooral om anderen te helpen en schurken in de val te laten lopen.
Een baron met lange vingers
John Creasey (1908 - 1973) voegde aan het gezelschap van gentleman-inbrekers een nieuwe heer toe: the Baron. Hij is de moeite waard om langer bij stil te staan. Creasey schreef onder 28 pseudoniemen 562 boeken en volgens sommigen zelfs meer dan 600, waarvan er een kleine vijftig over the Baron gingen. Enkele delen daarvan zijn uitgegeven door de Centrale Uitgeverij en de Zuid-Nederlandse Uitgeverij.
John Creasey was van heel gewone afkomst en hij werkte in fabrieken en op kantoren terwijl hij probeerde zijn verhalen en romans gepubliceerd te krijgen. Zijn eerste verhaal verscheen toen hij achttien was, zijn eerste roman in 1930 en zijn eerste detectiveroman twee jaar later.
Creasey wist dat je minstens twee boeken per jaar moest publiceren als je van het schrijven wilde leven en liever nog wat meer, maar de uitgevers wilden in een jaar niet meer dan twee boeken van dezelfde auteur uitbrengen. Daarom bedacht hij, zoals zoveel schrijvers in die tijd, een aantal pseudoniemen, waarvan J. J. Marric, Gordon Ashe, Anthony Morton en Michael Halliday de bekendste waren. Onder die namen schreef hij een aantal succesvolle series, waarvan de reeks over inspecteur Gideon van J. J. Marric (21 delen) waarschijnlijk het meest populair werd. De BBC maakte er een TV-serie van en John Ford regisseerde de film Gideon of Scotland Yard (1958) met Jack Hawkins. Creasey schreef onder meer reeksen over Doctor Palfrey onder de naam John Long (34 delen), en onder zijn eigen naam boeken over the Toff (59 delen), over Department Z (28 titels) en over inspecteur West (43 delen). Hij schreef ook westerns (drie schuilnamen, 30 titels) en romantische boeken (natuurlijk onder een vrouwelijk pseudoniem). Het is opmerkelijk dat sommige van deze pseudoniemen echt een eigen stijl hadden, zodat het leek of Creasey bestond uit een huiskamer vol auteurs.
Hij werkte hard en schreef ongeveer zesduizend woorden per dag; als hij daarbij vastliep, pakte hij gewoon een van de tien of meer andere manuscripten waar hij in dezelfde periode mee bezig was. Ieder boek werd vijf of zes keer herschreven voor het werd gepubliceerd. Doordat hij in latere uitgaven opnieuw uitgebreide veranderingen aanbracht en doordat de boeken in de Verenigde Staten soms onder een andere titel verschenen, is het exacte aantal romans niet makkelijk vast te stellen.
Bij een zo grote productie kun je verwachten dat de kwaliteit dun werd, maar Creasey was een meer dan competente auteur. Van de Mystery Writers of America kreeg hij een Edgar Award en later de Grand Master Award; van de Britse Crime Writers Association was hij de oprichter.
Uit veel van zijn boeken spreekt idealisme en de overtuiging dat iedereen zich zou moeten inspannen voor het heil van de gemeenschap. Daarom ging Creasey ook de politiek in. Hij maakte zich los van de Liberal Party en richtte de All Party Alliance op, die de beste kandidaten van alle partijen wilde verenigen. Zelf probeerde hij in drie verkiezingen in het parlement te komen, maar die pogingen hadden geen succes. Een ander ideaal van hem was de oprichting van een wereldwijde organisatie om de misdaad te bestrijden. Daarin zou ook de Sovjet Unie vertegenwoordigd zijn, wat opmerkelijk was in een periode toen de Koude Oorlog nog woedde. Dat idee kan men ook terugvinden in de 51 romans over Patrick Dawlish die hij onder de naam van Gordon Ashe schreef.
The Baron was zijn enige gentleman-inbreker. In 1935 zocht uitgever George G. Harrap in Engeland samen met J. B. Lippincott in de VS een opvolger voor Arthur J. Raffles uit de verhalen van Hornung. De twee uitgeverijen schreven daarvoor een prijsvraag uit met een prijs van 1500 pond. Creasey had al vanaf 1933 korte verhalen geschreven over the Toff, een zwierige gentleman die een avonturier was maar geen inbreker. Nu schreef hij een eerste hoofdstuk over de upper class inbreker John Mannering, maar tijdelijk kwam de klad in het project.
Creasey was nog niet een gevestigde auteur die van het schrijven kon leven. In december van 1935 was hij weer eens werkloos omdat zijn tijdelijke baantje als postbode afgelopen was. Na het kerstdiner begon hij opnieuw aan het verhaal over Mannering, maar als hij het op tijd wilde inleveren, zou hij in zes dagen nog 75.000 woorden moeten schrijven. Toen op de middag van oudejaarsdag hoofdstuk 23 klaar was, bracht de schrijver het manuscript op de fiets naar Londen, waar hij het vijf minuten voordat de termijn voor inzending verliep bij de uitgever inleverde. Het zou een van zijn meest succesvolle boeken worden en het begin van een serie die 47 delen telde.
In juli hoorde hij dat hij gewonnen had, maar de prijs was verlaagd tot duizend pond. Creasey leverde er ook de naam bij van een nieuwe auteur, Anthony Morton, die een eigen stijl had. Door het succes van dit boek, Meet the Baron (1937), kwam Creasey op de kaart te staan als een succesvolle en populaire auteur.
In het eerste deel deed de aristocraat John Mannering een huwelijksaanzoek aan Lady Marie Overndon, maar hij werd afgewezen omdat hij niet rijk genoeg was. Gefrustreerd besloot Mannering om in het huis van Lord Fauntley diens diamanten te gaan stelen. Hij kocht een zakdoek met de initialen T B om achter te laten als een vals spoor; later zou dat door de pers worden uitgelegd als de strijdnaam van The Baron.
Tijdens deze inbraak werd Mannering betrapt door Lord Fauntleys dochter Lorna, maar ze herkende hem niet omdat hij een blauwe doek voor zijn mond en neus droeg. Edelmoedig besloot hij om de juwelen van het meisje niet mee te nemen. Later zou hij met Lorna trouwen.
The Baron stal vooral kostbare stenen en antiquiteiten. Hij roofde vaak tijdens diners en bals en andere bijeenkomsten van de high society. Bij zijn inbraken schakelde hij bewakers en agenten uit, soms door een pistool met bedwelmend gas maar vaak ook door ze bewusteloos te slaan. Daardoor onderscheidde hij zich van veel collega's in de pulpliteratuur die nooit geweld tegen de politie gebruikten. In zijn contacten met slachtoffers en helers vermomde the Baron zich met een paar eenvoudige hulpmiddelen, bijvoorbeeld als de oudere Mr. Mayle, maar hij probeerde nooit om zich uit te geven voor een bestaande persoon.
Mannering had geen Watson of Bunny als hulpje, maar zijn vrouw ondersteunde zijn criminele activiteiten wel. Steeds meer mensen kwamen erachter dat hij the Baron was, zoals een paar vrienden, criminele tegenstanders en een aantal functionarissen van Scotland Yard, al konden die het nooit bewijzen. Inspecteur Bristow, zijn vaste stegenstander, koesterde zelfs enige sympathie voor the Baron.
In latere delen was Mannering meer gesetteld. Hij was de eigenaar van de antiekwinkel Quinns in Mayfair en hij spande zich vooral in om andere mensen te helpen. Zijn relatie met de politie werd beter en Scotland Yard raadpleegde hem zelfs als deskundige antiquair bij diefstallen van juwelen en antiek.
De romans waren spannender dan veel verhalen uit die tijd. Creasey kon de spanning goed gaande houden en dat kwam gedeeltelijk door de episodische opbouw van de boeken, die niet één lang relaas vormden maar een aaneenschakeling waren van steeds nieuw avonturen. De romans over the Baron leken realistischer dan de romantische verhalen over bijvoorbeeld Arsène Lupin en lord Lister. In het eerste deel was hij nog tamelijk onhandig, maar in latere delen verstond hij zijn vak. Toch was hij geen bovenmenselijke held die nooit fouten maakte.
Ook de romans over the Baron werden voor latere edities vaak door Creasey bijgewerkt of gedeeltelijk herschreven. Het tweede deel, The Baron returns uit 1937, werd bijvoorbeeld veertig jaar later in de herdruk aangevuld met verwijzingen naar de Koreaanse Oorlog. Een televisieserie in de jaren zestig maakte helaas van the Baron een Amerikaan die in Engeland opereerde en die 'baron' werd genoemd omdat zijn grootvader een Texaanse veebaron was geweest. Vanwege de eisen van de TV was hij niet meer een actieve inbreker maar een bekeerde juwelendief die diefstallen onderzocht.
Niet al deze criminelen beantwoordden aan de vijf kenmerken van de gentleman-inbreker, maar een paar waren echte collega's van Lord Lister. Ik denk daarbij vooral aan the Mixer van Edgar Wallace, aan Jimmie Dale, the infallible Godahl, Lester Leith, Blackshirt, the Baron en natuurlijk aan Raffles Holmes. Anderen zaten er wel in de buurt: ze braken in en ze waren redelijk sympathiek . Wel zien we een tendens dat al deze hoofdpersonen na verloop van tijd allerlei andere dingen gingen doen. Dat was ook nodig omdat een auteur met alleen maar inbreken een langere reeks niet voldoende spannend kon houden. Allerlei verwikkelingen moesten het verhaal interessant maken; daarna bestreden de inbrekers beroepscriminelen en bendes en tenslotte waren ze gewoon detectives geworden.
Dick Berents
Een gevolg was dat ik over criminaliteit in het verleden ging schrijven (wetenschappelijk) en ook over misdaad ging lezen (niet wetenschappelijk). En nu heb ik planken vol boeken over mensen die dingen deden die niet mochten. Een deel van die misdadigers waren collega's van Lord Lister en Raffles, dus gentleman-inbrekers. Zoals Cor Docter in zijn boek Grossiers in moord en doodslag (1997) een overzicht heeft gemaakt van de Nederlandse pulpschrijvers, zo wil ik een overzicht geven van de schrijvers over gentleman-inbrekers tot de Tweede Wereldoorlog. Maar korter.
Een paar oude bekenden
Het succes van de verhalen van Hornung over Arthur Raffles en de verhalen van Leblanc over Arsène Lupin inspireerde tijdgenoten om ook te gaan schrijven over helden aan de zelfkant van de samenleving. Een goed voorbeeld daarvan is de reeks over Lord Lister, de Duitse en Nederlandse versie van Raffles. We zullen echter zien dat veel van die navolgers niet in alle opzichten op Raffles of Lupin leken.
De belangrijkste kenmerken van de zuivere gentleman-inbreker waren de volgende:
1 Hij behoorde tot de upper class of verkeerde althans in die kringen.
2 Hij brak in. Een gentleman-inbreker deed vaak ook allerlei andere verboden dingen, zoals oplichting, roof en zakkenrollen, hij bestreed bendes en loste moorden op, maar af en toe pleegde hij een inbraak.
3 Met 'gentleman' bedoelen we echter nog iets meer dan alleen een heer van stand: hij moest zich ook gedragen als een heer, hij moest een erecode hebben.
4 Hij herstelde onrecht door de rijken te bestelen die op een oneerlijke manier aan hun geld gekomen waren, maar ook door geld aan de armen te geven.
5 Dat hij bovendien meestal een sympathieke en bewonderenswaardige figuur was, is een algemeen kenmerk dat hij met veel helden uit de literatuur en vooral uit de pulpliteratuur deelde.
Maar weinig gentleman-inbrekers hadden alle vijf van deze kenmerken. Sommigen verkeerden niet in de hogere kringen, anderen gedroegen zich niet als heer, veel criminelen van stand beperkten zich niet tot misdaad en gingen juist misdaden oplossen. De meesten gaven niet aan de armen en een enkele inbreker was niet erg sympathiek. Toch kunnen we iemand een gentleman-inbreker noemen als hij aan de meeste van die kenmerken voldeed, vooral aan de eerste twee: gentleman en inbreker.
Het was in de jaren twintig en dertig druk op Londense daken. Heren in avondkostuum met maskers op sprongen van dakgoot naar dakgoot. Terwijl er nog minstens twee gentlemen met de naam Raffles actief waren (Arthur J. Raffles en John C. Raffles, alias Lord Lister), was sinds 1925 ook Blackshirt al bezig met het openen van dakramen. De Saint, gekleed in sportieve vrijetijdskleding, zou zijn opwachting maken in 1928 en vanaf 1937 kon je tegen de nachthemel ook de hoge hoed van The Baron zien afsteken. Er waren echter nog veel meer heren die op de rand van de criminaliteit opereerden.
Over een paar collega's van Lord Lister heb ik al eens geschreven: over Raffles Holmes, Blackshirt en the Saint. John Kendrick Bangs bundelde in 1906 zijn verhalen in R. Holmes & Co, being the remarkable adventures of Raffles Holmes esq., detective and amateur cracksman by birth. De ik-persoon in het boek, de schrijver Jenkins, betrapte een inbreker die de zoon van Sherlock Holmes en de kleinzoon van A.J. Raffles bleek te zijn. Ze beleefden een tiental avonturen waarin Raffles Holmes juwelen stal en ze vervolgens terugbracht.
Richard Verrell, ook wel Blackshirt genoemd, was een gevierde auteur van misdaadromans, althans volgens de boeken van Bruce Graeme. Toch had deze aristocraat een sterke behoefte om bij andere mensen in te breken. Als inbreker werd hij een legende onder de naam Blackshirt omdat hij zwarte kleren en een zwart hemd droeg. De boeken zijn in Nederland uitgegeven door de Nederlandsche Keurboekerij.
Van alle gentleman-avonturiers die na Raffles optraden, was de Saint van Leslie Charteris de beroemdste. In Nederland kreeg hij bekendheid door de vertalingen die bij uitgeverij Bruna verschenen. Ook over hem heb ik al eens een bijdrage geschreven.
In de oudste verhalen was Templar duidelijk een crimineel, die niet aarzelde anderen te doden. Enige tijd beleefde hij avonturen in Europa, maar toen stak hij de oceaan over. Na de Tweede Wereldoorlog was de Saint minder een misdadiger en meer een misdaadbestrijder, een lot dat veel andere gentleman-avonturiers ook overkwam. Daardoor werden zijn avonturen wat minder gevaarlijk en de verhalen wel minder spannend.
Bij de collega's van Lord Lister zouden we ook de ‘Valse Listers’ of ‘Antwerpse Listers’ kunnen rekenen. Het gaat om in totaal 70 afleveringen die verdeeld zijn in maar liefst vier series met de namen Nieuwe Lord Lister serie, Lord Lesly, John Templar en John Rafles. Ze vormden een voortzetting van de Nederlandse Lord Lister reeks, waarbij John Raffles aanvankelijk 'Rafles' heette en Charles Brand werd omgedoopt tot 'Brent'. Ze verschenen vanaf 1946 en werden geschreven door verschillende Vlaamse auteurs onder wie Frans Buyle. Het merkwaardige is dat de hoofdpersoon langzaam veranderde van Raffles in John Templar, die eigenlijk een afgietsel was van de Saint.
Andere navolgers
Pogingen in de richting van de gentleman-inbreker vinden we ook terug in het werk van de Engelsman Edgar Wallace (1875- 1932). Wallace werd bekend als medeauteur van het verhaal van King Kong en als schepper van The four just men (1904). De vier rechtvaardige mannen - eigenlijk waren het er naar drie, de vierde was overleden - waren schatrijke jonge intellectuelen uit Engeland, Spanje en Frankrijk die verontwaardigd waren over het onrecht in de wereld. “Terecht of ten onrechte vonden zij dat de rechtspleging zoals die hier op aarde wordt toegepast, tekort schiet. Zij hebben zich voorgenomen om de toepassing van de wet te verbeteren. Zij waren degenen die generaal Trelovitch, de aanvoerder van de Servische koningsmoordenaars vermoordden; zij brachten Conrad, de Franse legerleverancier aan de galg op de Place de la Concorde met honderd politieagenten op roepafstand. Zij schoten de dichter-filosoof Hermoin le Blois dood in zijn studeerkamer omdat hij de jeugd van de werd had bedorven met zijn redeneringen.” Hun slachtoffers waren fabrikanten die hun personeel slecht behandelden, zwendelaars die het geld van de gemeenschap verduisterden en moordenaars die ten onrechte waren vrijgesproken. In het boek probeerden ze de Engelse minister van Buitenlandse Zaken te doden als hij een onrechtvaardige wet zou ondertekenen. Het valt op dat deze gentlemen geen inbrekers waren maar moordenaars. Kennelijk sprak dit het publiek ook wel aan want er verschenen vijf vervolgen.
Alle kenmerken van de klassieke gentleman-inbreker zien we echter terug in The mixer (1927), een boek van Wallace met achttien korte verhalen. Daarin was de hoofdpersoon de intelligente gentleman Anthony (achternaam onbekend) die zijn slachtoffers zocht onder bookmakers, woekeraars, organisatoren van loterijen, chanteurs, inbrekers, spelers, effectenmakelaars en ander oplichters. In een aantal verhalen vocht hij een vete uit met de oplichtster Milwaukee Meg. Hij had niet als levensdoel om de armen te helpen, maar hij gaf wel eens iets aan een fonds voor behoeftigen.
Anthony was een keurig uitziende, elegant geklede jongeman met een knap uiterlijk. Hij werd vergezeld door een vriend die Paul heette en de heel sterke chauffeur Sandy. Deze formule doet natuurlijk erg aan Lord Lister en zijn vrienden denken. Misschien is dat de reden waarom de uitgever het boek in de Nederlandse vertaling De grote onbekende heeft genoemd.
R. Austin Freeman (1862 - 1943) en John Pitcairn schreven omstreeks 1902 korte verhalen over Romney Pringle, een vriendelijke man die inbrak maar vooral oplichtte. Zijn slachtoffers waren bij voorkeur andere criminelen, maar niet altijd. Freeman werd overigens vooral bekend door zijn detectiveverhalen over Doctor Thorndyke. Thomas Hanshew (1857 – 1914) gaf ons Hamilton Cleek, de man met veertig gezichten. Hij was een bekeerde dief die besloten had detective te worden. Daniel Broun schreef over Harry Egypt, een oorlogsheld die juist besloot om dief te worden.
Een echte gentleman-inbreker was Jimmie Dale, de schepping van Frank L. Packard (1877- 1942). Dale was in elk geval een jonge playboy en miljonair die inbraken pleegde. Hij had vele identiteiten, met name Larry de Vleermuis en het Grijze Zegel. Die laatste naam kreeg hij omdat hij bij een inbraak altijd een grijs papieren zegel achterliet.
Jimmie Dale, de erfgenaam van een fabrikant van brandkasten, pleegde aanvankelijk zijn inbraken uit verveling en hij nam niets mee. Toen een geheimzinnige vrouw achter zijn ware identiteit kwam, dwong ze hem om met zijn inbraken de leiders van de georganiseerde criminaliteit in New York te bestrijden. De vrouw was Marie LaSalle, die oorlog tegen de misdaad voerde en allerlei schuilnamen gebruikte zoals Tocsin en Moeder Margot. Zij werd de grote liefde van Jimmie' s leven.
Een rijke playboy met een geheime identiteit - waar hebben we dat meer gehoord? Jimmie Dale zou het voorbeeld worden voor pulphelden zoals the Shadow en The Spider en zelfs voor Batman. Hij had zelfs een geheime basis, zoals later ook Doc Savage en Superman. Vanaf 1914 verschenen lange verhalen over hem in Peoplés Magazine. Ze zijn later verschenen als vijf romans, maar die lopen praktisch in elkaar over en vormen samen één lange vertelling. Door de overdreven dramatische en romantische stijl zijn ze echter in onze tijd niet meer echt leesbaar.
Frederick Irving Anderson (1877-1947) had als held the Infallible Godahl, een jonge, hoogintelligente miljonair en meester-crimineel uit New York, die overigens geen weldoener was. Deze onfeilbare Godahl was in het eerste verhaal nog geen echte inbreker maar slechts de schepping van de fictieve auteur Oliver Armiston. Een 'echte' crimineel in dit verhaal manipuleerde Armiston zodanig dat hij een verhaal schreef waarin zijn slimme hoofdpersoon Godahl een goed bewaakte edelsteen ging stelen en vervolgens gebruikte de crimineel die methode om de diefstal zelf in het echt uit te voeren. In de volgende vijf verhalen was Godahl gewoon een 'echte' dief, maar wel een zeer succesvolle. De auteur koos voor ieder verhaal een nieuw gezichtspunt: van de politie, van een andere dief, van Godahl zelf, van de slachtoffers. De verhalen zijn zorgvuldig geschreven met veel beschrijvingen en je moet ze langzaam lezen om ze te kunnen volgen. Iedere keer is er een verrassende ontknoping.
Bertram Atkey (1880-1952) schreef over Smiler Bunn, een komische gentleman-boef van middelbare leeftijd met een vriendelijk karakter. Er verschenen 22 boeken over hem. Hij bestreed ook de misdaad. Deze Atkey was de oom van Philip Atkey, die onder de naam Barry Perowne na de dood van Hornung in de jaren dertig de avonturen van Arthur J. Raffles voortzette.
The Lone Wolf was Michael Lanyard, die als kind in een Parijs hotel werd afgeleverd. Hij begon al jong met stelen. De man die hem betrapte, leidde hem op tot meestercrimineel, een vak waarin hij veel succes had. In latere delen zien we Lanyard optreden als bestrijder van bolsjewistische spionnen en als detective. Zijn avonturen werden beschreven door de Amerikaan Louis Joseph Vance (1879 - 1933), die veel aandacht besteedde aan stijl en beschrijvingen, waardoor de verhalen enigszins traag werden en maar met moeite kunnen worden gelezen. Hoewel hij tegenwoordig in vergetelheid is geraakt, kwam the Lone Wolf voor in acht boeken en een groot aantal films.
Lester Leith was de schepping van Erle Stanley Gardner (1889 - 1970) die vooral bekend zou worden door zijn boeken over de advocaat Perry Mason. Leith verscheen vanaf 1929 in ongeveer 75 verhalen in Detective Fiction Weekly.
Telkens als er een ingewikkelde diefstal was gepleegd en de politie weer eens voor een raadsel stond, loste de intelligente Leith de puzzel op door te laten zien dat hij net zo logisch kon redeneren als de beste Sherlock. Dan begon er een tweede ingewikkelde puzzel, want Lester Leith was ook een crimineel en hij eigende zich op een gecompliceerde manier het gestolen goed toe door diefstal, bedreiging en oplichting. Hij hield er overigens een groot fonds voor weduwen en wezen op na.
De politie verdacht hem wel, want hij leidde een bijzonder luxe leven, maar hij kon hem niet betrappen. Sergeant Ackley had gezorgd dat agent Beaver undercover bij de slimme crimineel in dienst ging onder de naam Scuttle. De grote, dikke Beaver probeerde zonder succes de slimme, slanke Leith ten val te brengen. Dit leidde tot erg ingewikkelde verhalen, waarin de held de politie voor de gek hield tot vermaak van de lezer. Die verhalen zijn nu nog heel leesbaar.
Een andere schepping van Gardner was Ed Jenkins, over wie 73verhalen zijn verschenen in het beroemde tijdschrift Black Mask. Voor korte verhalen zijn ze tamelijk lang. Ze hebben een stijl die doet denken aan het hard-boiled genre: de hoofdpersoon was de verteller en de beschrijvingen waren kleurrijk. Net als de hard-boiled detectives was Jenkins ook een gentleman, want hij beschermde vrouwen en zwakkeren. Al was hij niet rijk, hij verkeerde vaak wel in de betere kringen in San Francisco. Het was bij de politie en bij de kranten bekend dat hij 'the Phantom Crook' was, een brandkastkraker, maar door een technisch punt in de wet kon de staat Californië hem niet uitleveren aan de andere deelstaten waar hij gezocht werd. Hij brak nog wel in, maar vooral om anderen te helpen en schurken in de val te laten lopen.
Een baron met lange vingers
John Creasey (1908 - 1973) voegde aan het gezelschap van gentleman-inbrekers een nieuwe heer toe: the Baron. Hij is de moeite waard om langer bij stil te staan. Creasey schreef onder 28 pseudoniemen 562 boeken en volgens sommigen zelfs meer dan 600, waarvan er een kleine vijftig over the Baron gingen. Enkele delen daarvan zijn uitgegeven door de Centrale Uitgeverij en de Zuid-Nederlandse Uitgeverij.
John Creasey was van heel gewone afkomst en hij werkte in fabrieken en op kantoren terwijl hij probeerde zijn verhalen en romans gepubliceerd te krijgen. Zijn eerste verhaal verscheen toen hij achttien was, zijn eerste roman in 1930 en zijn eerste detectiveroman twee jaar later.
Creasey wist dat je minstens twee boeken per jaar moest publiceren als je van het schrijven wilde leven en liever nog wat meer, maar de uitgevers wilden in een jaar niet meer dan twee boeken van dezelfde auteur uitbrengen. Daarom bedacht hij, zoals zoveel schrijvers in die tijd, een aantal pseudoniemen, waarvan J. J. Marric, Gordon Ashe, Anthony Morton en Michael Halliday de bekendste waren. Onder die namen schreef hij een aantal succesvolle series, waarvan de reeks over inspecteur Gideon van J. J. Marric (21 delen) waarschijnlijk het meest populair werd. De BBC maakte er een TV-serie van en John Ford regisseerde de film Gideon of Scotland Yard (1958) met Jack Hawkins. Creasey schreef onder meer reeksen over Doctor Palfrey onder de naam John Long (34 delen), en onder zijn eigen naam boeken over the Toff (59 delen), over Department Z (28 titels) en over inspecteur West (43 delen). Hij schreef ook westerns (drie schuilnamen, 30 titels) en romantische boeken (natuurlijk onder een vrouwelijk pseudoniem). Het is opmerkelijk dat sommige van deze pseudoniemen echt een eigen stijl hadden, zodat het leek of Creasey bestond uit een huiskamer vol auteurs.
Hij werkte hard en schreef ongeveer zesduizend woorden per dag; als hij daarbij vastliep, pakte hij gewoon een van de tien of meer andere manuscripten waar hij in dezelfde periode mee bezig was. Ieder boek werd vijf of zes keer herschreven voor het werd gepubliceerd. Doordat hij in latere uitgaven opnieuw uitgebreide veranderingen aanbracht en doordat de boeken in de Verenigde Staten soms onder een andere titel verschenen, is het exacte aantal romans niet makkelijk vast te stellen.
Bij een zo grote productie kun je verwachten dat de kwaliteit dun werd, maar Creasey was een meer dan competente auteur. Van de Mystery Writers of America kreeg hij een Edgar Award en later de Grand Master Award; van de Britse Crime Writers Association was hij de oprichter.
Uit veel van zijn boeken spreekt idealisme en de overtuiging dat iedereen zich zou moeten inspannen voor het heil van de gemeenschap. Daarom ging Creasey ook de politiek in. Hij maakte zich los van de Liberal Party en richtte de All Party Alliance op, die de beste kandidaten van alle partijen wilde verenigen. Zelf probeerde hij in drie verkiezingen in het parlement te komen, maar die pogingen hadden geen succes. Een ander ideaal van hem was de oprichting van een wereldwijde organisatie om de misdaad te bestrijden. Daarin zou ook de Sovjet Unie vertegenwoordigd zijn, wat opmerkelijk was in een periode toen de Koude Oorlog nog woedde. Dat idee kan men ook terugvinden in de 51 romans over Patrick Dawlish die hij onder de naam van Gordon Ashe schreef.
The Baron was zijn enige gentleman-inbreker. In 1935 zocht uitgever George G. Harrap in Engeland samen met J. B. Lippincott in de VS een opvolger voor Arthur J. Raffles uit de verhalen van Hornung. De twee uitgeverijen schreven daarvoor een prijsvraag uit met een prijs van 1500 pond. Creasey had al vanaf 1933 korte verhalen geschreven over the Toff, een zwierige gentleman die een avonturier was maar geen inbreker. Nu schreef hij een eerste hoofdstuk over de upper class inbreker John Mannering, maar tijdelijk kwam de klad in het project.
Creasey was nog niet een gevestigde auteur die van het schrijven kon leven. In december van 1935 was hij weer eens werkloos omdat zijn tijdelijke baantje als postbode afgelopen was. Na het kerstdiner begon hij opnieuw aan het verhaal over Mannering, maar als hij het op tijd wilde inleveren, zou hij in zes dagen nog 75.000 woorden moeten schrijven. Toen op de middag van oudejaarsdag hoofdstuk 23 klaar was, bracht de schrijver het manuscript op de fiets naar Londen, waar hij het vijf minuten voordat de termijn voor inzending verliep bij de uitgever inleverde. Het zou een van zijn meest succesvolle boeken worden en het begin van een serie die 47 delen telde.
In juli hoorde hij dat hij gewonnen had, maar de prijs was verlaagd tot duizend pond. Creasey leverde er ook de naam bij van een nieuwe auteur, Anthony Morton, die een eigen stijl had. Door het succes van dit boek, Meet the Baron (1937), kwam Creasey op de kaart te staan als een succesvolle en populaire auteur.
In het eerste deel deed de aristocraat John Mannering een huwelijksaanzoek aan Lady Marie Overndon, maar hij werd afgewezen omdat hij niet rijk genoeg was. Gefrustreerd besloot Mannering om in het huis van Lord Fauntley diens diamanten te gaan stelen. Hij kocht een zakdoek met de initialen T B om achter te laten als een vals spoor; later zou dat door de pers worden uitgelegd als de strijdnaam van The Baron.
Tijdens deze inbraak werd Mannering betrapt door Lord Fauntleys dochter Lorna, maar ze herkende hem niet omdat hij een blauwe doek voor zijn mond en neus droeg. Edelmoedig besloot hij om de juwelen van het meisje niet mee te nemen. Later zou hij met Lorna trouwen.
The Baron stal vooral kostbare stenen en antiquiteiten. Hij roofde vaak tijdens diners en bals en andere bijeenkomsten van de high society. Bij zijn inbraken schakelde hij bewakers en agenten uit, soms door een pistool met bedwelmend gas maar vaak ook door ze bewusteloos te slaan. Daardoor onderscheidde hij zich van veel collega's in de pulpliteratuur die nooit geweld tegen de politie gebruikten. In zijn contacten met slachtoffers en helers vermomde the Baron zich met een paar eenvoudige hulpmiddelen, bijvoorbeeld als de oudere Mr. Mayle, maar hij probeerde nooit om zich uit te geven voor een bestaande persoon.
Mannering had geen Watson of Bunny als hulpje, maar zijn vrouw ondersteunde zijn criminele activiteiten wel. Steeds meer mensen kwamen erachter dat hij the Baron was, zoals een paar vrienden, criminele tegenstanders en een aantal functionarissen van Scotland Yard, al konden die het nooit bewijzen. Inspecteur Bristow, zijn vaste stegenstander, koesterde zelfs enige sympathie voor the Baron.
In latere delen was Mannering meer gesetteld. Hij was de eigenaar van de antiekwinkel Quinns in Mayfair en hij spande zich vooral in om andere mensen te helpen. Zijn relatie met de politie werd beter en Scotland Yard raadpleegde hem zelfs als deskundige antiquair bij diefstallen van juwelen en antiek.
De romans waren spannender dan veel verhalen uit die tijd. Creasey kon de spanning goed gaande houden en dat kwam gedeeltelijk door de episodische opbouw van de boeken, die niet één lang relaas vormden maar een aaneenschakeling waren van steeds nieuw avonturen. De romans over the Baron leken realistischer dan de romantische verhalen over bijvoorbeeld Arsène Lupin en lord Lister. In het eerste deel was hij nog tamelijk onhandig, maar in latere delen verstond hij zijn vak. Toch was hij geen bovenmenselijke held die nooit fouten maakte.
Ook de romans over the Baron werden voor latere edities vaak door Creasey bijgewerkt of gedeeltelijk herschreven. Het tweede deel, The Baron returns uit 1937, werd bijvoorbeeld veertig jaar later in de herdruk aangevuld met verwijzingen naar de Koreaanse Oorlog. Een televisieserie in de jaren zestig maakte helaas van the Baron een Amerikaan die in Engeland opereerde en die 'baron' werd genoemd omdat zijn grootvader een Texaanse veebaron was geweest. Vanwege de eisen van de TV was hij niet meer een actieve inbreker maar een bekeerde juwelendief die diefstallen onderzocht.
Niet al deze criminelen beantwoordden aan de vijf kenmerken van de gentleman-inbreker, maar een paar waren echte collega's van Lord Lister. Ik denk daarbij vooral aan the Mixer van Edgar Wallace, aan Jimmie Dale, the infallible Godahl, Lester Leith, Blackshirt, the Baron en natuurlijk aan Raffles Holmes. Anderen zaten er wel in de buurt: ze braken in en ze waren redelijk sympathiek . Wel zien we een tendens dat al deze hoofdpersonen na verloop van tijd allerlei andere dingen gingen doen. Dat was ook nodig omdat een auteur met alleen maar inbreken een langere reeks niet voldoende spannend kon houden. Allerlei verwikkelingen moesten het verhaal interessant maken; daarna bestreden de inbrekers beroepscriminelen en bendes en tenslotte waren ze gewoon detectives geworden.
Dick Berents