Titel en taal
Het gebruik van de taal in de Lord Listers is best interessant. Het zegt iets over de auteur en het zegt ook iets over de lezers. We krijgen daardoor bovendien een goede indruk van het taalgebruik in de pulpliteratuur in de eerste helft van de twintigste eeuw.
Laten we als uitgangspunt een scène nemen de mij altijd erg heeft aangesproken: het einde van professor Shydrift, de ‘meester’ van het Genootschap van de Gouden Sleutel. Verschillende paatjes op omslagen laten zien hoe hij aan de voeten van Raffles onder aan een luchtballon hangt voordat de twee mannen naar beneden storten. Het is een beeld dat meer dan de meeste scènes in het geheugen blijft hangen.
De titel van aflevering 2400 is ‘Een drama in de lucht’. Eerder was het verhaal gepubliceerd als nummer 205 ‘De koning der misdadigers’ en als 787 ‘Het einde van de koning der misdadigers’. Dat roept de vraag op, of alle verhalen in de reeks en alle heruitgaven van die verhalen een verschillende titel hadden. Ik zal later een antwoord op die vraag geven.
Het drama in de lucht is een heel spannend verhaal. In het eerste hoofdstuk lezen we in een lang krantenbericht wat er in de voorgaande afleveringen was gebeurd. John Raffles en de politie waren op het spoor gekomen van een overkoepelende misdadigersbende die door een professor geleid werd, het Genootschap van de Gouden Sleutel. Telkens als men jacht op deze professor Shydrift maakte, wist hij weer te ontsnappen. In het tweede hoofdstuk zien we hoe in Parijs een lange, magere man een inbraak plande. Het was natuurlijk professor Shydrift, die uit Londen weggevlucht was. Toen zijn handlangers inbraken in een huis, bleek dat door toeval één van de schuilplaatsen te zijn van John Raffles, die zelf nog in Londen verbleef.
Shydrift lokte Raffles naar Parijs door hem uit te nodigen onder de naam van de markies de Grandpré en Edward lord Lister kwam inderdaad met Charles Brand naar de lichtstad. Toen hij echter zijn huis binnenging, zag hij aan allerlei kleine details dat er ingebroken was. Hij begreep dat het een valstrik was.
In de nacht kwamen de bandieten het huis binnen, maar Raffles en Brand namen de mannen gevangen. Raffles vermomde zich als een van de inbrekers en ging het huis van Shydrift binnen om met de professor te duelleren. Het duel vond uiteindelijk plaats op de Pont Neuf en Raffles gooide Shydrift in het water van de Seine. Het leek of de hoogleraar zijn laatste hoorcollege gegeven had.
De volgende ochtend ging Lord Lister naar een proefneming met ballons en valschermen van het leger, waarvoor een vriend hem had uitgenodigd. Hij wilde een korte vlucht maken, maar het bleek een valstrik te zijn: in het mandje werd hij opgewacht door professor Shydrift. Hoog in de lucht vochten de mannen opnieuw met elkaar. En nu de tekst:
‘Nu is het met je gedaan, John Raffles’, begon Shydrift. ‘Niemand kan ons van beneden af zien. Wat mij betreft, ik verzeker je dat ik mij wel in veiligheid zal weten te brengen. Dus, als je soms in een God gelooft, zo beveel hem je ziel dan aan.’
De revolver rees, maar plotseling greep Raffles de pols van de hand die het wapen omklemd hield en drukte hij de arm van zijn vijand bliksemsnel naar boven.
Het schot ging af... en tegelijkertijd slaakten de beide mannen een snerpende kreet.
De opgeheven hand van de misdadige professor was op een voet afstand van ‘t omhulsel van de ballon en de vuurstraal uit de revolver had het gas van de stabilisatiezak doen ontvlammen.
Een lange steekvlam schoot omhoog en in een oogwenk stond de gehele ballon in lichtelaaie.
Raffles liet zijn tegenstander los, en greep met beide handen het handvat van het valscherm, sprong op de rand van het schuitje en slingerde zich in de ruimte.
Maar op het laatste ogenblik was Shydrift, door doodsangst gedreven, met reuzenkrachten begaafd, hem na gesprongen.
Hij gleed langs het lichaam van zijn doodsvijand af, en klemde zich met de moed der vertwijfeling aan zijn rechtervoet vast.
En in die houding, Shydrift hangende aan het been van zijn doosvijand, vielen de beide mannen als een steen omlaag.
Het leek alsof het valscherm zich niet wilde openen.
Raffles wierp onder het vallen een wanhopige blik omhoog, en toen zag hij ineens een plooitje van de grauwe zak boven zijn hoofd zich openen, toen nog een, en eensklaps ging het valscherm als het ware met een ruk open.
Maar door deze onverhoedse schok waren de handen van Shydrift afgegleden langs het leder van Raffles’ schoen.
Een afgrijselijke gil weerklonk en de Koning der Misdadigers stortte van een hoogte van duizend meter omlaag.
Aanstonds verminderde de vaart van Raffles’ vallend lichaam aanzienlijk en het valscherm droeg hem, terwijl het door de wind zijdelings afdreef, veilig door de lucht.
Vijf minuten later zweefde het valscherm op vijftien meter hoogte boven een uitgestrekte grasvlakte en even laster raakte Raffles de grond.
Hij liet het valscherm los dat fladderend en klapperend neerkwam.
De Grote Onbekende was gered.
De scene bevat spanning genoeg. Het taalgebruik roept wel een paar vragen op. Welke middelen gebruikte de schrijver om zijn verhaal te vertellen? Hoe leesbaar is de tekst? Is het goed Nederlands? Zijn er altijd zoveel alinea’s? En was professor Shydrift nu echt dood?
Titels
Het was voor de schrijver natuurlijk van enig belang om iedere aflevering een originele titel te geven en zichzelf niet te herhalen. Dat werd moeilijker als het verhaal later herdrukt werd, want de uitgever wilde de indruk geven dat het een nieuw avontuur was. Dan moest het een nieuwe naam krijgen, maar die naam moest wel de lading dekken.
Er zijn 709 Listers geschreven: 584 van Hageman, 110 Duitse en 15 door verschillende Nederlanders, waarvan echter één aflevering nooit gezien en misschien niet verschenen is. Het aantal afzonderlijke publicaties is 2275; tussen 1362 en 2001 zijn geen nummers verschenen. Dat betekent dat een verhaal gemiddeld 3,2 keer gedrukt werd; het aantal drukken kon echter meer of minder zijn. Enkele nummers zijn nooit herdrukt en de eerste 110 werden meestal maar één keer opnieuw gepubliceerd.
Zo heette nummer 127, de eerste aflevering die door Hageman werd geschreven ‘Het circus Corthy Althoff’. De herdrukken van deze aflevering zijn achtereenvolgens nummer 682 ‘De juwelen van de schoolrijdster’, 1275 ‘De juwelen van Olga Dimitrieff’, 2311 ‘Circuszand en juwelen’ en 2856 ‘De inspecteur was een clown’. Vijf verschillende titels dus.
Daarbij was het echter in de praktijk niet te vermijden dat een titel meer dan één keer voorkwam, meestal bij verschillende verhalen die in de verte wel een element gemeenschappelijk hadden. Tenslotte moest het wel over dezelfde inhoud gaan: het document dat verdwenen was, het avontuur dat gevaarlijk werd, de inbraak die gevolgen had of de schurk die zijn eind vond. De fantasie was soms gewoon op.
Welke titels kwamen nu het meest voor? Dat is niet zomaar een oefening in puzzelen, het zegt ook iets over de onderwerpen van de verhalen. Ik heb alle titels alfabetisch onder elkaar gezet; alleen de Belgische publicaties nummer 3000 tot en met 3687 heb ik buiten beschouwing gelaten omdat ze dezelfde titels meekregen als de Nederlandse uitgaven die tegelijkertijd verschenen. Zo is nummer 3000, ‘De bende van de Pelikanen’, gelijk aan de Nederlandse aflevering 2118 die dezelfde naam heeft.
Vier keer zien we dan de titels ‘De hand van het noodlot’ en ‘De koning van Parijs’. Ook ‘De miljoenen erfenis’, ‘Het einde van een schurk’ en ‘Onschuldig verdacht’ komen vier keer voor. Een enkele keer gaat het om hetzelfde verhaal, dat opnieuw gepubliceerd wordt.
De naam ‘In het hol van de leeuw’ komt drie keer voor, maar hij is ook twee keer gebruikt voor korte verhalen over Lord Lister die in Het Amusante weekblad werden gepubliceerd.
Vijf keer zien we ‘De bedrieger bedrogen’ (of ‘Een bedrieger bedrogen’), ‘De stalen kamer’ en ‘Twee doodsvijanden’. Het gaat meestal om verschillende verhalen.
Absolute winnaars met zes vermeldingen zijn ‘De dubbelganger’ en ‘De lokstem van het goud’. Bij ‘De dubbelganger’ gaat het om vijf aparte verhalen en ‘De lokstem van het goud’ betreft zes verschillende verhalen.
Je kunt de titels ook anders analyseren: welke woorden komen het meest in de namen van afleveringen voor? Korte woorden zoals lidwoorden en voorzetsels moet je dan natuurlijk niet meerekenen. Dit zijn opvallende woorden: avontuur (63 keer), dood en afgeleiden van dat woord zoals doods en doodsgevaar (105 keer), geheim (met de samenstellingen meegerekend 117 keer), goud en gouden (152), juwelen (53), moord met samenstellingen (53) en schat (93).
Als de titels ons inderdaad vertellen waar een verhaal over gaat, dan is de inhoud van de verhalen inmiddels wel duidelijk geworden. In de Lord Listers gaat er iemand dood of hij wordt vermoord, men lost een moord op of een geheim of de hoofdpersoon wordt beloond met een schat die bestaat uit goud of juwelen. Anders gezegd: geweld, de oplossing van een raadsel en rijkdom. Van het bekende drietal seks, spanning en sensatie zien we wel spanning en sensatie, maar heel weinig seks.
De titels van afzonderlijke hoofdstukken kom je ook wel eens ergens anders tegen als de titel van een hele aflevering. Wel beschrijven die vaker een gebeurtenis of een situatie: ‘In trance’, ‘Mijnheer Joseph Drummond krijgt bezoek’, ‘Voorbereidingen’.
Taal
Een aflevering bestond uit 32 bladzijden gedrukte tekst, die ongeveer 17.000 woorden bevatte. Ter vergelijking: een pulproman in de Verenigde Staten zoals The Shadow bevatte in die tijd meestal 70.000 woorden en een moderne roman kan een heel wisselende omvang hebben, maar meestal is hij aanzienlijk langer. Omdat er veel woorden op een bladzijde moesten staan, waren de regels nogal lang. Brede regels maakt het lezen wat lastiger en daarom was de tekst verdeeld in twee kolommen, zoals ook tegenwoordig de bladzijden van de meeste tijdschriften in kolommen zijn opgedeeld.
De alinea’s zijn opvallend kort, gemiddeld 1,4 zinnen per alinea. Vaak is een zin een alinea op zichzelf. De schrijver werd niet betaald per woord, zoals in de Amerikaanse pulp gebruikelijk was, maar per aflevering. Doordat hij aan het einde van iedere alinea een stukje van de regel wit kon laten, was hij eerder klaar met het vullen van 32 bladzijden als hij maar veel alinea’s maakte. Het gebruik van veel alinea’s lijkt op het eerste gezicht het lezen makkelijker te maken, maar het leidt tot eentonigheid. Een afwisseling van lange en korte alinea’s werkt beter, want zo’n eenheid is nu eenmaal bedoeld om bij elkaar te zetten wat er bij elkaar hoort en als je er te veel hebt, wordt het lezen onrustiger.
Vaak was er te weinig tekst om die 32 bladzijden helemaal te vullen. Dan kon de drukker aan het einde van de hoofdstukken de rest van de bladzijde wit laten, zodat de tekst beter over de 32 pagina’s verspreid werd. Dan leek het meer tekst dan het in feite was, maar de auteur kreeg wel voor een hele aflevering betaald.
In eerste instantie lijkt de taal van Lord Listers heel begrijpelijk en eenvoudig. De zinnen zijn gewoonlijk niet erg lang; de gemiddelde lengte is 16 woorden, tegenover bijvoorbeeld 12 tot 14 woorden in een schoolboek. De hoeveelheid lange woorden blijft beperkt tot ongeveer 10 procent.
Toch kunnen de zinnen soms heel gecompliceerd worden door het gebruik van bijzinnen en bijstellingen, die van elkaar worden gescheiden door komma’s. Als de auteur beschrijvingen maakt van gebeurtenissen of de omgeving, krijgen de zinnen een lengte van gemiddeld 22 woorden. De taal is vaak ook ouderwets en deftig. Ik geef weer een voorbeeld:
“Raffles, ook wel genaamd Lord Edward Lister, de langgezochte vijand van Scotland Yard en meer in het bijzonder van hoofdinspecteur Phileas Baxter, die hem schamper, maar niettemin volkomen naar waarheid ‘de Grote Onbekende’ had gedoopt, zat met Charles Brand, zijn vriend, in de grote conversatiezaal van de Windsor Club, in de Oxford Street in Londen.” (2774 p.1)
De auteur maakt veel gebruik van dialogen, wat op zichzelf het lezen makkelijk maakt, want in een echte dialoog zijn de zinnen vaak eenvoudig en kort. Toch valt het op dat we geen spreektaal lezen. De deftige taal van de aristocratische milieus waarin veel verhalen zich afspelen en de ouderwetse formuleringen maken de gesproken tekst tamelijk onnatuurlijk. Ook eenvoudige mensen spreken niet echt eenvoudige taal. Verder wordt er zelden gebruik gemaakt van accenten of dialecten of de taal van de gewone man. Monologen zijn zeldzaam; hooguit vertelt Lord Lister wel eens iets uit zijn verleden of houdt iemand een filosofische bespiegeling.
Hoewel de hoofdpersonen Engels met elkaar spreken, werd dat natuurlijk in het Nederlands weergegeven. Woorden uit andere talen komen maar een heel enkele keer voor. In een paar afleveringen die in Nederland spelen, spreekt Raffles verstaanbaar Nederlands, maar hij doet dit niet zonder moeite of accent. Raffles, Brand en Henderson hebben onderling ook een geheime taal om berichten uit te wisselen die anderen niet mogen verstaan. Alsof dat niet genoeg is, gebruiken ze soms ook nog een vingertaal. (2309, 2512, 2649)
Latere edities worden wat betreft spelling bij de tijd gebracht, maar de zinsbouw blijft toch ouderwets. Die latere aanpassingen van de tekst zijn niet altijd een verbetering.
Als we nummer 1 vergelijken met de eerste herdruk (nummer 514), dan is de tekst praktisch gelijk, hoewel er 14 jaar verstreken zijn. In de derde en laatste druk (2567) uit 1961 is wel gemoderniseerd, maar ook hier is de inhoud bijna gelijk gebleven. Vergelijk maar: de eerste zin van de eerste aflevering luidt “Het was tegen zes uur in den namiddag toen de rijke zijde-importeur Lukas Brown zijn eersten boekhouder bevel gaf om de zaak te sluiten.” Die zin wordt in 1961 “Het was tegen zes uur in de namiddag toen de rijke zijde-importeur Lucas Brown zijn eerste boekhouder opdracht gaf de zaak te sluiten.”
Als je denkt aan de haast waarmee de verhalen geschreven zijn (Hageman schepte erover op dat hij met een goede typiste in tien uur een verhaal kon schrijven), dan is de kwaliteit van het Nederlands best goed. Hageman was journalist, hij wist hoe hij een goede zin moest maken. Kennelijk maakten de typistes en de zetters ook weinig fouten of anders waren er redelijke correctoren die het proces begeleidden.
Wel zien we een paar systematische zwakheden. Er worden te veel komma’s gebruikt en de schrijver was kennelijk niet op de hoogte van het verschil tussen een beperkende bijzijn, die niet begint met een komma, en een uitbreidende bijzin, die dat wel doet. Verder werden samengestelde werkwoorden vaak los geschreven op plekken waar ze aan elkaar hoorden te worden geschreven. In de geciteerde tekst: “Maar op het laatste ogenblik was Shydrift, door doodsangst gedreven, met reuzenkrachten begaafd, hem na gesprongen” (in plaats van ‘nagesprongen’.
Soms kwamen er ook duidelijk domme fouten voor, maar ze zijn zeldzaam. Een paar voorbeelden:
Een zetfout: ‘Tiverside Drive’ in plaats van ‘Riverside Drive’ (2470 p.1)
Een spelfout: ‘teorie’ in plaats van ‘theorie’ (2646 p. 14) en in hetzelfde nummer het woord ‘epiteton’ in plaats van ‘epitheton’.
Een stijlfout: “Voorwerpen, waarmee hij meende gebruik te kunnen maken.”(2530)
Een denkfout: “Zodra het geluid van de politieauto uit het gezicht was, haastte Raffles zich uit zijn schuilplaats.” (2475 p.15)
Mijn favoriet is overigens nog altijd: “Niet is makkelijker, meneer, antwoordde Raffles bedaard, terwijl hij vlug de snot in zijn zak stak.” ‘Snot’ moet hier ‘snor’ zijn. (2624 p. 31)
Stijl
Dan nog een paar opmerkingen over de stijl. De schrijver gebruikt het perspectief van de auctoriale vertelsituatie, dat wil zeggen dat hij de personages beschrijft in de derde persoon. Hij weet alles wat er gebeurt op verschillende plaatsen en met verschillende mensen en hij doet zelf niet mee in het verhaal. Dat is in de pulpliteratuur heel gebruikelijk. Door van de ene locatie naar de andere over te schakelen, kan hij de avonturen van verschillende personen volgen. Dat zorgt voor afwisseling en als een auteur vast komt te zitten in het verhaal, kan hij altijd tijdelijk ergens anders gaan kijken. Het maakte het wel iets moeilijker voor de lezer om zich in te leven in één persoon.
De verhalen zijn geschreven in de onvoltooid verleden tijd, zoals het merendeel van de romans die we kennen. Schrijven in de onvoltooid tegenwoordige tijd of praesens historicum komt wel eens in een boek voor en het lijkt spannend en direct, maar het wordt meestal ervaren als vermoeiend.
In de tijdsvolgorde worden de gebeurtenissen netjes chronologisch afgewikkeld: eerst het begin, dan wat daarna gebeurt tot aan het einde. Sommige auteurs beginnen graag midden in het verhaal om daarna uit te leggen wat eraan voorafging, maar Hageman en zijn collega’s doen dat niet. Ze houden niet van experimenteren met manieren van vertellen. Een enkele keer wordt een beschrijving van de gebeurtenissen vervangen door een lang krantenbericht zoals in het door mij geciteerde verhaal of door een kort briefje, maar dagboeken en overpeinzingen worden bijvoorbeeld vermeden.
De taal van Hageman is rijk aan bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. “Toen kwam hij langzaam naar het bed terug, gaf Ina de peignoir, die zij achteloos over een stoelleuning had geworpen, en wachtte met gekruiste armen, met de rug naar haar toe, tot zij zou zijn opgestaan. Toen voelde hij een kleine, trillende hand op zijn arm, en een fluisterende stem zei: ‘Wil je mijn dank niet aanvaarden, Francis?’” Te veel bijvoeglijke naamwoorden wordt vaak als een beginnersfout beschouwd, maar het is ook in de pulpliteratuur een heel gebruikelijk middel om situaties en gevoelens te beschrijven. De manier van vertellen is heel expliciet en er wordt weinig aan de verbeelding van de lezer overgelaten en daardoor schiet de schrijver vaak zijn doel voorbij.
Het zou onjuist zijn om te zeggen dat Hageman geen stijlfiguren gebruikt, want het is erg moeilijk om dat te vermijden. Toch blijft het bij de eenvoudigste vormen zoals opsommingen, tegenstellingen, een retorische vraag en een enkele vergelijking: “dom als een ezel”, of “een stem als een zweepslag”. We komen praktisch geen metaforen tegen.
Hageman gebruikt graag humor. Soms maakt Raffles zelf een droge opmerking: “Die onbeweeglijkheid heeft een heel natuurlijke oorzaak, Charles. De man is dood.” (2744 p.8) Meestal zien we de humor als de auteur komische figuren in vreemde situaties brengt.
Inspecteur Baxter, die nogal dom is, wekt de lachlust van de lezer door zijn frustratie omdat hij Raffles niet te pakken kan krijgen. Dit wordt nog duidelijker door de tegenstelling met zijn slimme secretaris Marholm, die altijd kritiek op de chef heeft. Ook komisch is iedere keer weer het ongemak van Charles Brand als hij zich weer eens als een vrouw of een aantrekkelijk jong meisje moet verkleden. De humor rond Henderson, de trouwe chauffeur van Lord Lister, is meestal van het droge soort. Het gaat dan om de tegenstelling tussen zijn enorme kracht en de eenvoud van zijn karakter.
“Jij kunt zeker wel vier man tegelijk aan?”
“Zes mijnheer.”
“En bang ben je ook niet?”
“Ik weet niet wat dat is, mijnheer.”
Een typisch mikpunt van spot zijn de nouveau riches, rijk geworden door schimmige zaakjes, die meestal meer geld dan goede smaak hebben. Miljonairs krijgen komische namen zoals Jellybird, Rednose of Quickmarch. Andere vreemde namen zijn die van Ezechiël Flop en van Eulalia Quickebuik, de vrouw van inspecteur Baxter.
Conclusie
Felix Hageman was een auteur die goed een afwisselend en spannend verhaal kon vertellen. Als journalist en schrijver van cursiefjes ‘Langs de straat’ en ‘Straatfilmpjes’ was hij een verteller met ervaring die snel een stuk tekst kon leveren. Zijn afleveringen zijn beter dan die van Kurt Matull of andere schrijvers van Lord Lister.
Zijn taalgebruik was behoorlijk van kwaliteit, maar je kunt wel zien dat het erg gericht was op een snelle productie. Het was haastig geschreven, bevatte veel alinea’s en witte plekken aan het einde van de hoofdstukken. Hij vertelde het verhaal rechtstreeks en chronologisch zonder veel kunstgrepen. De overdaad aan bijvoeglijke naamwoorden moest ons vertellend hoe spannend, romantisch of geestig iets was. De taal was ouderwets, deftig en nodeloos ingewikkeld. Hij schreef voor een publiek dat had leren lezen, waarschijnlijk vooral mensen uit de kleine burgerij, die echter hun leesvoer eerder uit tijdschriften dan uit de officiële romancultuur haalden. In die zin is hij een goed voorbeeld van de pulpschrijver.
En voor ik het vergeet: professor Shydrift was volgens de schrijver echt dood.
Dick Berents
Laten we als uitgangspunt een scène nemen de mij altijd erg heeft aangesproken: het einde van professor Shydrift, de ‘meester’ van het Genootschap van de Gouden Sleutel. Verschillende paatjes op omslagen laten zien hoe hij aan de voeten van Raffles onder aan een luchtballon hangt voordat de twee mannen naar beneden storten. Het is een beeld dat meer dan de meeste scènes in het geheugen blijft hangen.
De titel van aflevering 2400 is ‘Een drama in de lucht’. Eerder was het verhaal gepubliceerd als nummer 205 ‘De koning der misdadigers’ en als 787 ‘Het einde van de koning der misdadigers’. Dat roept de vraag op, of alle verhalen in de reeks en alle heruitgaven van die verhalen een verschillende titel hadden. Ik zal later een antwoord op die vraag geven.
Het drama in de lucht is een heel spannend verhaal. In het eerste hoofdstuk lezen we in een lang krantenbericht wat er in de voorgaande afleveringen was gebeurd. John Raffles en de politie waren op het spoor gekomen van een overkoepelende misdadigersbende die door een professor geleid werd, het Genootschap van de Gouden Sleutel. Telkens als men jacht op deze professor Shydrift maakte, wist hij weer te ontsnappen. In het tweede hoofdstuk zien we hoe in Parijs een lange, magere man een inbraak plande. Het was natuurlijk professor Shydrift, die uit Londen weggevlucht was. Toen zijn handlangers inbraken in een huis, bleek dat door toeval één van de schuilplaatsen te zijn van John Raffles, die zelf nog in Londen verbleef.
Shydrift lokte Raffles naar Parijs door hem uit te nodigen onder de naam van de markies de Grandpré en Edward lord Lister kwam inderdaad met Charles Brand naar de lichtstad. Toen hij echter zijn huis binnenging, zag hij aan allerlei kleine details dat er ingebroken was. Hij begreep dat het een valstrik was.
In de nacht kwamen de bandieten het huis binnen, maar Raffles en Brand namen de mannen gevangen. Raffles vermomde zich als een van de inbrekers en ging het huis van Shydrift binnen om met de professor te duelleren. Het duel vond uiteindelijk plaats op de Pont Neuf en Raffles gooide Shydrift in het water van de Seine. Het leek of de hoogleraar zijn laatste hoorcollege gegeven had.
De volgende ochtend ging Lord Lister naar een proefneming met ballons en valschermen van het leger, waarvoor een vriend hem had uitgenodigd. Hij wilde een korte vlucht maken, maar het bleek een valstrik te zijn: in het mandje werd hij opgewacht door professor Shydrift. Hoog in de lucht vochten de mannen opnieuw met elkaar. En nu de tekst:
‘Nu is het met je gedaan, John Raffles’, begon Shydrift. ‘Niemand kan ons van beneden af zien. Wat mij betreft, ik verzeker je dat ik mij wel in veiligheid zal weten te brengen. Dus, als je soms in een God gelooft, zo beveel hem je ziel dan aan.’
De revolver rees, maar plotseling greep Raffles de pols van de hand die het wapen omklemd hield en drukte hij de arm van zijn vijand bliksemsnel naar boven.
Het schot ging af... en tegelijkertijd slaakten de beide mannen een snerpende kreet.
De opgeheven hand van de misdadige professor was op een voet afstand van ‘t omhulsel van de ballon en de vuurstraal uit de revolver had het gas van de stabilisatiezak doen ontvlammen.
Een lange steekvlam schoot omhoog en in een oogwenk stond de gehele ballon in lichtelaaie.
Raffles liet zijn tegenstander los, en greep met beide handen het handvat van het valscherm, sprong op de rand van het schuitje en slingerde zich in de ruimte.
Maar op het laatste ogenblik was Shydrift, door doodsangst gedreven, met reuzenkrachten begaafd, hem na gesprongen.
Hij gleed langs het lichaam van zijn doodsvijand af, en klemde zich met de moed der vertwijfeling aan zijn rechtervoet vast.
En in die houding, Shydrift hangende aan het been van zijn doosvijand, vielen de beide mannen als een steen omlaag.
Het leek alsof het valscherm zich niet wilde openen.
Raffles wierp onder het vallen een wanhopige blik omhoog, en toen zag hij ineens een plooitje van de grauwe zak boven zijn hoofd zich openen, toen nog een, en eensklaps ging het valscherm als het ware met een ruk open.
Maar door deze onverhoedse schok waren de handen van Shydrift afgegleden langs het leder van Raffles’ schoen.
Een afgrijselijke gil weerklonk en de Koning der Misdadigers stortte van een hoogte van duizend meter omlaag.
Aanstonds verminderde de vaart van Raffles’ vallend lichaam aanzienlijk en het valscherm droeg hem, terwijl het door de wind zijdelings afdreef, veilig door de lucht.
Vijf minuten later zweefde het valscherm op vijftien meter hoogte boven een uitgestrekte grasvlakte en even laster raakte Raffles de grond.
Hij liet het valscherm los dat fladderend en klapperend neerkwam.
De Grote Onbekende was gered.
De scene bevat spanning genoeg. Het taalgebruik roept wel een paar vragen op. Welke middelen gebruikte de schrijver om zijn verhaal te vertellen? Hoe leesbaar is de tekst? Is het goed Nederlands? Zijn er altijd zoveel alinea’s? En was professor Shydrift nu echt dood?
Titels
Het was voor de schrijver natuurlijk van enig belang om iedere aflevering een originele titel te geven en zichzelf niet te herhalen. Dat werd moeilijker als het verhaal later herdrukt werd, want de uitgever wilde de indruk geven dat het een nieuw avontuur was. Dan moest het een nieuwe naam krijgen, maar die naam moest wel de lading dekken.
Er zijn 709 Listers geschreven: 584 van Hageman, 110 Duitse en 15 door verschillende Nederlanders, waarvan echter één aflevering nooit gezien en misschien niet verschenen is. Het aantal afzonderlijke publicaties is 2275; tussen 1362 en 2001 zijn geen nummers verschenen. Dat betekent dat een verhaal gemiddeld 3,2 keer gedrukt werd; het aantal drukken kon echter meer of minder zijn. Enkele nummers zijn nooit herdrukt en de eerste 110 werden meestal maar één keer opnieuw gepubliceerd.
Zo heette nummer 127, de eerste aflevering die door Hageman werd geschreven ‘Het circus Corthy Althoff’. De herdrukken van deze aflevering zijn achtereenvolgens nummer 682 ‘De juwelen van de schoolrijdster’, 1275 ‘De juwelen van Olga Dimitrieff’, 2311 ‘Circuszand en juwelen’ en 2856 ‘De inspecteur was een clown’. Vijf verschillende titels dus.
Daarbij was het echter in de praktijk niet te vermijden dat een titel meer dan één keer voorkwam, meestal bij verschillende verhalen die in de verte wel een element gemeenschappelijk hadden. Tenslotte moest het wel over dezelfde inhoud gaan: het document dat verdwenen was, het avontuur dat gevaarlijk werd, de inbraak die gevolgen had of de schurk die zijn eind vond. De fantasie was soms gewoon op.
Welke titels kwamen nu het meest voor? Dat is niet zomaar een oefening in puzzelen, het zegt ook iets over de onderwerpen van de verhalen. Ik heb alle titels alfabetisch onder elkaar gezet; alleen de Belgische publicaties nummer 3000 tot en met 3687 heb ik buiten beschouwing gelaten omdat ze dezelfde titels meekregen als de Nederlandse uitgaven die tegelijkertijd verschenen. Zo is nummer 3000, ‘De bende van de Pelikanen’, gelijk aan de Nederlandse aflevering 2118 die dezelfde naam heeft.
Vier keer zien we dan de titels ‘De hand van het noodlot’ en ‘De koning van Parijs’. Ook ‘De miljoenen erfenis’, ‘Het einde van een schurk’ en ‘Onschuldig verdacht’ komen vier keer voor. Een enkele keer gaat het om hetzelfde verhaal, dat opnieuw gepubliceerd wordt.
De naam ‘In het hol van de leeuw’ komt drie keer voor, maar hij is ook twee keer gebruikt voor korte verhalen over Lord Lister die in Het Amusante weekblad werden gepubliceerd.
Vijf keer zien we ‘De bedrieger bedrogen’ (of ‘Een bedrieger bedrogen’), ‘De stalen kamer’ en ‘Twee doodsvijanden’. Het gaat meestal om verschillende verhalen.
Absolute winnaars met zes vermeldingen zijn ‘De dubbelganger’ en ‘De lokstem van het goud’. Bij ‘De dubbelganger’ gaat het om vijf aparte verhalen en ‘De lokstem van het goud’ betreft zes verschillende verhalen.
Je kunt de titels ook anders analyseren: welke woorden komen het meest in de namen van afleveringen voor? Korte woorden zoals lidwoorden en voorzetsels moet je dan natuurlijk niet meerekenen. Dit zijn opvallende woorden: avontuur (63 keer), dood en afgeleiden van dat woord zoals doods en doodsgevaar (105 keer), geheim (met de samenstellingen meegerekend 117 keer), goud en gouden (152), juwelen (53), moord met samenstellingen (53) en schat (93).
Als de titels ons inderdaad vertellen waar een verhaal over gaat, dan is de inhoud van de verhalen inmiddels wel duidelijk geworden. In de Lord Listers gaat er iemand dood of hij wordt vermoord, men lost een moord op of een geheim of de hoofdpersoon wordt beloond met een schat die bestaat uit goud of juwelen. Anders gezegd: geweld, de oplossing van een raadsel en rijkdom. Van het bekende drietal seks, spanning en sensatie zien we wel spanning en sensatie, maar heel weinig seks.
De titels van afzonderlijke hoofdstukken kom je ook wel eens ergens anders tegen als de titel van een hele aflevering. Wel beschrijven die vaker een gebeurtenis of een situatie: ‘In trance’, ‘Mijnheer Joseph Drummond krijgt bezoek’, ‘Voorbereidingen’.
Taal
Een aflevering bestond uit 32 bladzijden gedrukte tekst, die ongeveer 17.000 woorden bevatte. Ter vergelijking: een pulproman in de Verenigde Staten zoals The Shadow bevatte in die tijd meestal 70.000 woorden en een moderne roman kan een heel wisselende omvang hebben, maar meestal is hij aanzienlijk langer. Omdat er veel woorden op een bladzijde moesten staan, waren de regels nogal lang. Brede regels maakt het lezen wat lastiger en daarom was de tekst verdeeld in twee kolommen, zoals ook tegenwoordig de bladzijden van de meeste tijdschriften in kolommen zijn opgedeeld.
De alinea’s zijn opvallend kort, gemiddeld 1,4 zinnen per alinea. Vaak is een zin een alinea op zichzelf. De schrijver werd niet betaald per woord, zoals in de Amerikaanse pulp gebruikelijk was, maar per aflevering. Doordat hij aan het einde van iedere alinea een stukje van de regel wit kon laten, was hij eerder klaar met het vullen van 32 bladzijden als hij maar veel alinea’s maakte. Het gebruik van veel alinea’s lijkt op het eerste gezicht het lezen makkelijker te maken, maar het leidt tot eentonigheid. Een afwisseling van lange en korte alinea’s werkt beter, want zo’n eenheid is nu eenmaal bedoeld om bij elkaar te zetten wat er bij elkaar hoort en als je er te veel hebt, wordt het lezen onrustiger.
Vaak was er te weinig tekst om die 32 bladzijden helemaal te vullen. Dan kon de drukker aan het einde van de hoofdstukken de rest van de bladzijde wit laten, zodat de tekst beter over de 32 pagina’s verspreid werd. Dan leek het meer tekst dan het in feite was, maar de auteur kreeg wel voor een hele aflevering betaald.
In eerste instantie lijkt de taal van Lord Listers heel begrijpelijk en eenvoudig. De zinnen zijn gewoonlijk niet erg lang; de gemiddelde lengte is 16 woorden, tegenover bijvoorbeeld 12 tot 14 woorden in een schoolboek. De hoeveelheid lange woorden blijft beperkt tot ongeveer 10 procent.
Toch kunnen de zinnen soms heel gecompliceerd worden door het gebruik van bijzinnen en bijstellingen, die van elkaar worden gescheiden door komma’s. Als de auteur beschrijvingen maakt van gebeurtenissen of de omgeving, krijgen de zinnen een lengte van gemiddeld 22 woorden. De taal is vaak ook ouderwets en deftig. Ik geef weer een voorbeeld:
“Raffles, ook wel genaamd Lord Edward Lister, de langgezochte vijand van Scotland Yard en meer in het bijzonder van hoofdinspecteur Phileas Baxter, die hem schamper, maar niettemin volkomen naar waarheid ‘de Grote Onbekende’ had gedoopt, zat met Charles Brand, zijn vriend, in de grote conversatiezaal van de Windsor Club, in de Oxford Street in Londen.” (2774 p.1)
De auteur maakt veel gebruik van dialogen, wat op zichzelf het lezen makkelijk maakt, want in een echte dialoog zijn de zinnen vaak eenvoudig en kort. Toch valt het op dat we geen spreektaal lezen. De deftige taal van de aristocratische milieus waarin veel verhalen zich afspelen en de ouderwetse formuleringen maken de gesproken tekst tamelijk onnatuurlijk. Ook eenvoudige mensen spreken niet echt eenvoudige taal. Verder wordt er zelden gebruik gemaakt van accenten of dialecten of de taal van de gewone man. Monologen zijn zeldzaam; hooguit vertelt Lord Lister wel eens iets uit zijn verleden of houdt iemand een filosofische bespiegeling.
Hoewel de hoofdpersonen Engels met elkaar spreken, werd dat natuurlijk in het Nederlands weergegeven. Woorden uit andere talen komen maar een heel enkele keer voor. In een paar afleveringen die in Nederland spelen, spreekt Raffles verstaanbaar Nederlands, maar hij doet dit niet zonder moeite of accent. Raffles, Brand en Henderson hebben onderling ook een geheime taal om berichten uit te wisselen die anderen niet mogen verstaan. Alsof dat niet genoeg is, gebruiken ze soms ook nog een vingertaal. (2309, 2512, 2649)
Latere edities worden wat betreft spelling bij de tijd gebracht, maar de zinsbouw blijft toch ouderwets. Die latere aanpassingen van de tekst zijn niet altijd een verbetering.
Als we nummer 1 vergelijken met de eerste herdruk (nummer 514), dan is de tekst praktisch gelijk, hoewel er 14 jaar verstreken zijn. In de derde en laatste druk (2567) uit 1961 is wel gemoderniseerd, maar ook hier is de inhoud bijna gelijk gebleven. Vergelijk maar: de eerste zin van de eerste aflevering luidt “Het was tegen zes uur in den namiddag toen de rijke zijde-importeur Lukas Brown zijn eersten boekhouder bevel gaf om de zaak te sluiten.” Die zin wordt in 1961 “Het was tegen zes uur in de namiddag toen de rijke zijde-importeur Lucas Brown zijn eerste boekhouder opdracht gaf de zaak te sluiten.”
Als je denkt aan de haast waarmee de verhalen geschreven zijn (Hageman schepte erover op dat hij met een goede typiste in tien uur een verhaal kon schrijven), dan is de kwaliteit van het Nederlands best goed. Hageman was journalist, hij wist hoe hij een goede zin moest maken. Kennelijk maakten de typistes en de zetters ook weinig fouten of anders waren er redelijke correctoren die het proces begeleidden.
Wel zien we een paar systematische zwakheden. Er worden te veel komma’s gebruikt en de schrijver was kennelijk niet op de hoogte van het verschil tussen een beperkende bijzijn, die niet begint met een komma, en een uitbreidende bijzin, die dat wel doet. Verder werden samengestelde werkwoorden vaak los geschreven op plekken waar ze aan elkaar hoorden te worden geschreven. In de geciteerde tekst: “Maar op het laatste ogenblik was Shydrift, door doodsangst gedreven, met reuzenkrachten begaafd, hem na gesprongen” (in plaats van ‘nagesprongen’.
Soms kwamen er ook duidelijk domme fouten voor, maar ze zijn zeldzaam. Een paar voorbeelden:
Een zetfout: ‘Tiverside Drive’ in plaats van ‘Riverside Drive’ (2470 p.1)
Een spelfout: ‘teorie’ in plaats van ‘theorie’ (2646 p. 14) en in hetzelfde nummer het woord ‘epiteton’ in plaats van ‘epitheton’.
Een stijlfout: “Voorwerpen, waarmee hij meende gebruik te kunnen maken.”(2530)
Een denkfout: “Zodra het geluid van de politieauto uit het gezicht was, haastte Raffles zich uit zijn schuilplaats.” (2475 p.15)
Mijn favoriet is overigens nog altijd: “Niet is makkelijker, meneer, antwoordde Raffles bedaard, terwijl hij vlug de snot in zijn zak stak.” ‘Snot’ moet hier ‘snor’ zijn. (2624 p. 31)
Stijl
Dan nog een paar opmerkingen over de stijl. De schrijver gebruikt het perspectief van de auctoriale vertelsituatie, dat wil zeggen dat hij de personages beschrijft in de derde persoon. Hij weet alles wat er gebeurt op verschillende plaatsen en met verschillende mensen en hij doet zelf niet mee in het verhaal. Dat is in de pulpliteratuur heel gebruikelijk. Door van de ene locatie naar de andere over te schakelen, kan hij de avonturen van verschillende personen volgen. Dat zorgt voor afwisseling en als een auteur vast komt te zitten in het verhaal, kan hij altijd tijdelijk ergens anders gaan kijken. Het maakte het wel iets moeilijker voor de lezer om zich in te leven in één persoon.
De verhalen zijn geschreven in de onvoltooid verleden tijd, zoals het merendeel van de romans die we kennen. Schrijven in de onvoltooid tegenwoordige tijd of praesens historicum komt wel eens in een boek voor en het lijkt spannend en direct, maar het wordt meestal ervaren als vermoeiend.
In de tijdsvolgorde worden de gebeurtenissen netjes chronologisch afgewikkeld: eerst het begin, dan wat daarna gebeurt tot aan het einde. Sommige auteurs beginnen graag midden in het verhaal om daarna uit te leggen wat eraan voorafging, maar Hageman en zijn collega’s doen dat niet. Ze houden niet van experimenteren met manieren van vertellen. Een enkele keer wordt een beschrijving van de gebeurtenissen vervangen door een lang krantenbericht zoals in het door mij geciteerde verhaal of door een kort briefje, maar dagboeken en overpeinzingen worden bijvoorbeeld vermeden.
De taal van Hageman is rijk aan bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. “Toen kwam hij langzaam naar het bed terug, gaf Ina de peignoir, die zij achteloos over een stoelleuning had geworpen, en wachtte met gekruiste armen, met de rug naar haar toe, tot zij zou zijn opgestaan. Toen voelde hij een kleine, trillende hand op zijn arm, en een fluisterende stem zei: ‘Wil je mijn dank niet aanvaarden, Francis?’” Te veel bijvoeglijke naamwoorden wordt vaak als een beginnersfout beschouwd, maar het is ook in de pulpliteratuur een heel gebruikelijk middel om situaties en gevoelens te beschrijven. De manier van vertellen is heel expliciet en er wordt weinig aan de verbeelding van de lezer overgelaten en daardoor schiet de schrijver vaak zijn doel voorbij.
Het zou onjuist zijn om te zeggen dat Hageman geen stijlfiguren gebruikt, want het is erg moeilijk om dat te vermijden. Toch blijft het bij de eenvoudigste vormen zoals opsommingen, tegenstellingen, een retorische vraag en een enkele vergelijking: “dom als een ezel”, of “een stem als een zweepslag”. We komen praktisch geen metaforen tegen.
Hageman gebruikt graag humor. Soms maakt Raffles zelf een droge opmerking: “Die onbeweeglijkheid heeft een heel natuurlijke oorzaak, Charles. De man is dood.” (2744 p.8) Meestal zien we de humor als de auteur komische figuren in vreemde situaties brengt.
Inspecteur Baxter, die nogal dom is, wekt de lachlust van de lezer door zijn frustratie omdat hij Raffles niet te pakken kan krijgen. Dit wordt nog duidelijker door de tegenstelling met zijn slimme secretaris Marholm, die altijd kritiek op de chef heeft. Ook komisch is iedere keer weer het ongemak van Charles Brand als hij zich weer eens als een vrouw of een aantrekkelijk jong meisje moet verkleden. De humor rond Henderson, de trouwe chauffeur van Lord Lister, is meestal van het droge soort. Het gaat dan om de tegenstelling tussen zijn enorme kracht en de eenvoud van zijn karakter.
“Jij kunt zeker wel vier man tegelijk aan?”
“Zes mijnheer.”
“En bang ben je ook niet?”
“Ik weet niet wat dat is, mijnheer.”
Een typisch mikpunt van spot zijn de nouveau riches, rijk geworden door schimmige zaakjes, die meestal meer geld dan goede smaak hebben. Miljonairs krijgen komische namen zoals Jellybird, Rednose of Quickmarch. Andere vreemde namen zijn die van Ezechiël Flop en van Eulalia Quickebuik, de vrouw van inspecteur Baxter.
Conclusie
Felix Hageman was een auteur die goed een afwisselend en spannend verhaal kon vertellen. Als journalist en schrijver van cursiefjes ‘Langs de straat’ en ‘Straatfilmpjes’ was hij een verteller met ervaring die snel een stuk tekst kon leveren. Zijn afleveringen zijn beter dan die van Kurt Matull of andere schrijvers van Lord Lister.
Zijn taalgebruik was behoorlijk van kwaliteit, maar je kunt wel zien dat het erg gericht was op een snelle productie. Het was haastig geschreven, bevatte veel alinea’s en witte plekken aan het einde van de hoofdstukken. Hij vertelde het verhaal rechtstreeks en chronologisch zonder veel kunstgrepen. De overdaad aan bijvoeglijke naamwoorden moest ons vertellend hoe spannend, romantisch of geestig iets was. De taal was ouderwets, deftig en nodeloos ingewikkeld. Hij schreef voor een publiek dat had leren lezen, waarschijnlijk vooral mensen uit de kleine burgerij, die echter hun leesvoer eerder uit tijdschriften dan uit de officiële romancultuur haalden. In die zin is hij een goed voorbeeld van de pulpschrijver.
En voor ik het vergeet: professor Shydrift was volgens de schrijver echt dood.
Dick Berents