In India
Lord Lister beleefde niet alleen avonturen bij het kraken van kluizen en het plukken van parelsnoeren, hij maakte ook veel spannende dingen mee op reizen door andere werelddelen. Het verre noorden van Amerika bezocht hij geregeld, in het Midden-Oosten kwam hij bijna nooit en in Afrika maar zelden. Vaker kwam hij in China en op de eilanden in de Indische Oceaan en in India kwam hij nog vaker. Binnen de wereld van Raffles was India, of liever Brits-Indië, een belangrijk gebied, maar het was niet het echte India maar een fantasie- versie daarvan.
Als rechtgeaarde Engelsman was Raffles natuurlijk vertrouwd met de belangrijkste kolonie van dat land, Brits-Indië, waarover de titel Victoria in 1876 de titel ‘keizerin’ had aangenomen. Misschien werd de Nederlandse auteur van de Listers Felix Hageman ook wel geïnspireerd om over dat land te schrijven door zijn bekendheid met Nederlands Indië, dat er een beetje op leek. Maar ook de eerste auteur van de Lord Listers, de Duitser Kurt Matull liet Raffles door India reizen.
Volgens een van de oudste afleveringen, ‘De schilderij van de Indische’ (nr.10, herdrukt als 2798, ‘Oosterse geheimen’) was Lord Edward Lister zelf opgegroeid in India, al was dat niet in overeenstemming met latere verhalen over zijn jeugd. Hij zou zelfs gedeeltelijk van Indische afkomst zijn doordat zijn grootvader getrouwd was met een Indische prinses. “Lady Adinda verschilde in alles van haar bruine zusters wat geestelijke eigenschappen betrof, alleen de huidskleur was dezelfde.”
Ho eventjes. Proeven we hier enig racisme? Jazeker. Zowel Matull als Hageman geloofden in de superioriteit van het blanke ras, zoals bijna al hun tijdgenoten in Europa. Indiërs werden, niet als blank gerekend, hoewel zij grotendeels behoorden tot het Kaukasische of ‘Arische’ ras.
We komen in de lord Listers af en toe racistische uitlatingen tegen over de Indiërs, vooral van Henderson, die zijn Indische vijanden uitschold voor ‘lelijke bruine aap’. Dat met name de chauffeur het deed, betekent dat de schrijver zelf het racisme tegenover Indiërs wel wat primitief vond. Er is bovendien een scène waar een katoenfabrikant niet naast een een kleurling wil zitten, al heeft deze in Europa gestudeerd. Daarin proeven we toch wel sterk de afkeuring van de schrijver over racisme: “Hij scheen geen onderscheid te kunnen zien tussen een bosneger, een kaffer en een beschaafde hindoe”. (2726 p. 25, 2727 p.4 vergelijk 2728 p.13, citaat 2483 p.12) Hageman was dus een wel racist, maar hij wilde de mensen liever op hun geestelijke kwaliteiten beoordelen. En die Indische vrouwen vond hij zo mooi...
Indische heren komen ook voor in verhalen die in Engeland spelen: rijke heren vam vorstelijke afkomst die door Raffles bestolen worden, priesters die naar Europa komen om een wandaad te wreken of geheimzinnige hypnotiseurs die een kwade bedoeling hebben. In dit artikel wil ik echter kijken naar de avonturen die Raffles in India beleefde. We zullen zien dat de schrijvers vreemde ideeën over het land hadden.
Het verhaal van Lakmé
Er zijn een paar losse afleveringen die in Brits-Indië spelen, maar de meeste verhalen over dat land vormen een langer avontuur in een serie van verhalen. Wanneer Lord Lister en zijn vrienden de moeite hadden genomen om helemaal naar het Indische subcontinent te reizen, kon je verwachten dat ze er ook een aantal afleveringen zouden blijven. Matull maakte zo’n reeks in de Lord Listers 23, 24 en 68, die ik samen het verhaal van Kysagotami hebt genoemd. Hageman schreef 937 - 940, waarin we het verhaal van Aminda tegenkomen. Verder schreef hij nummer 435 - 437, het verhaal van Sherah. In zijn korte verhalen in Het Amusante Weekblad liet hij zijn hoofdpersonen ook naar India reizen in een lange reeks avonturen in Zuid-Oost Azië en daar komen ze in Birma, dat bestuurlijk ook bij Brits-Indië werd gerekend (AMS III p. 14 - 47).
Een veel aardiger avontuur is het verhaal van Lakmé, dat 15 afleveringen besloeg (AMS IV p. 1 - 43). Het verhaal werd in de eerste helft van 1925 gepubliceerd. Omdat er veel elementen in voorkomen die we ook in andere verhalen over India aantreffen, heb ik het als voorbeeld gekozen. Ik zal de inhoud kort weergeven.
Lord Lister had een nieuw vliegtuig ontwikkeld dat werd aangedreven door waterstofgas en dat niet 500 kilometer maar zelfs 700 kilometer per uur kon vliegen. Hij besloot het toestel met Brand en Henderson uit te proberen in een reis naar Brits-Indië. Ze vlogen van Londen over Europa en Perzië via Afghanistan naar het onmetelijke Indische Rijk.
Boven de Thar woestijn zetten ze de daling in en ze landden in een gebied waar het Engelse gezag nog zwak was en waar de maharadja’s het nog voor het zeggen hadden. “Hier worden in het geheim nog mensenoffers gebracht, hier volbrengen de Thugs of Worgers nog steeds hun verschrikkelijke wraak.” (In werkelijkheid hadden de Britten hun greep op de kolonie in de tweede helft van de negentiende eeuw verstevigd en hadden ze de situatie omstreeks 1900 redelijk onder controle. De beschrijving geeft eerder de situatie omstreeks 1870 weer.)
Niet ver van Pungal landden ze bij de rand van een groot bos.
Het was avond. Terwijl Henderson hout voor een vuur zocht, hoorde hij in de verte het geluid van een processie. Raffles besloot te gaan kijken en ze zagen een stoet van priesters, muzikanten en klaagvrouwen lopen. “Nu schreden tien priesters, kenbaar aan hun lange gewaden en de versierselen op hun borst, en twee hunner schenen een gedaante te ondersteunen die zich slechts met moeite voortbewoog. Naar haar bewegingen te oordelen en de bevalligheid van haar gedaante, moest zij nog jong zijn. Zij was gehuld in een prachtig gewaad van blauwe zijde, waaroverheen een overkleed van een witte, glanzende stof, en zelfs op die grote afstand kon men het fonkelen zien van vele juwelen in heur haar en om haar hals. Deze jonge vrouw was dicht gesluierd. Nu en dan struikelde zij, waarop de haar steunende priesters haar opbeurden en moed schenen in te spreken.”
Raffles concludeerde dat het een suttee was. De suttee of sati is een uitvaartplechtigheid waarbij de weduwe op dezelfde brandstapel sterft als haar overleden echtgenoot. Deze praktijk was door de Engelsen al in 1826, dus honderd jaar eerder, verboden. Lord Lister besloot de jonge vrouw te redden.
Op een open plek in het bos stond een tempel waar de priesters de vrouw tijdelijk op het dak onderbrachten tot zij bij het aanbreken van de dag verbrand zou worden. “Maar plotseling, omstreeks drie uur in de nacht, toen alles in het kamp stil was, rezen de priesters op het platte dak, die waakten bij hun gevangene, dodelijk ontsteld overeind, en staarden naar een reusachtige, witte gedaante, wel vier meter hoog, met een afschuwelijk groot hoofd, waarin de ogen als kolen vuur brandden, die met grote stappen recht op de tempel aankwam, waarvan de deur door de krijgers bewaakt werd. Twee armen strekten zich uit, zodra de ontzagwekkende gedaante, een spooksel gelijk, vlak voor de tempel was aangekomen en grepen de jonge, ter dood veroordeelde weduwe. Ontzet deinsden de bijgelovige priesters achteruit, niet anders denkende of een afgezant van Shiwa in persoon was gekomen om de schone vrouw te roven.” Ze zagen met ontzetting dat de gestalte de jonge vrouw wegdroeg. Aan de rand van het bos leek het spook in stukken te breken. Het was Henderson, die Raffles en Brand op zijn schouders droeg. Ze renden naar de vliegmachine en vlogen weg.
Weldra landden ze weer. De jonge vrouw was een mooie Indische met fluweelzwarte ogen, “maar van een zeer lichte gelaatskleur, die het vermoeden wekte dat er heel wat Europees bloed in haar aderen vloeide.” Ze heette Lakmé. Hoewel ze pas 23 jaar oud was en op een Engelse kostschool was opgevoed, had men haar gedwongen om met de oude radja van Punjal te trouwen.
Raffles bood aan om haar naar een andere deel van India te brengen, maar ze was bang voor de Thugs of Worgers, de dienaren van de doodsgodin Kali, die haar zeker overal in het land zouden vinden en haar zouden doden. Veel liever ging ze met Raffles mee naar een ander land. In de loop van het verhaal zou duidelijk worden dat zij verliefd was op de Grote Avonturier en bij hem wilde blijven. Ook toen Raffles haar opbiechtte dat hij een dief was, bleef ze verlangen om met hem mee te gaan naar Londen.
Het gezelschap werd aangevallen door tijgers, en hoewel ze deze konden doden, beschadigde één van die dieren de vleugel van de vliegmachine. Voor reparatie reden ze het toestel naar de nabijgelegen tempel van Jaggernaut (Indisch: Jagannath). Bij deze tempel werden ze aangevallen door tien hindoes, maar ze sloegen die aanval af. Bij het gevecht werd er een zuil beschadigd en daaronder zagen ze een put waarin slangen kronkelden. “Dat wijst erop, dat daar beneden nog schatten te vinden zijn!” zei Raffles.
In de komende weken zouden ze een reeks avonturen beleven, te veel om hier uitgebreid te vertellen. De korte afleveringen (drie zeer volle bladzijden per keer) stonden bol van de actie. De Thugs en de brahmanen zouden blijven proberen, de jonge vrouw te doden. De radja van Gwalipur probeerde Lakmé te ontvoeren om haar tot zijn slavin te maken, maar die poging werd natuurlijk verijdeld doordat Brand zich weer eens als vrouw had vermomd. Het gezelschap keerde terug naar de tempel om de schat te halen en Lakmé wist de slangen met een fluit zodanig te hypnotiseren dat ze de kuil verlieten en gedood konden worden. Ze vochten met priesters om de schat. Lakmé werd opnieuw door een Indiër ontvoerd en door Raffles bevrijd.
Alsof dat niet genoeg was, ging het vliegtuig verloren in een brand. Achtervolgd door hindoes haalden ze op een eiland hun onderzeeboot de Bruinvis. Lakmé werd nu belaagd door Malabaarse zeerovers.
Spannend is de aflevering waarin Raffles werd ontvoerd door de Worgers. Ze zetten hem op een stoel in een donkere kamer en lieten daarin een cobra los. Deze keer werd Lord Lister niet bevrijd door zijn vrienden; hij schuurde zelf zijn touwen los en sloeg met een buigzaam riet de slang in tweeën.
Het vervolg is echter verwarrend. Toen de politie Raffles wilde arresteren, reisden de drie vrienden naar de Rode Zee, waar ze in een circus gingen werken. Ze hielpen en passant een schoonrijdster die door de directeur van het circus werd lastiggevallen. Lakmé was toen al naar Londen vertrokken.
In de laatste aflevering waren ze terug in Londen. Het was duidelijk dat Lord Lister van Lakmé hield, maar hij wilde niet met haar trouwen. “En wat Lakmé betreft - al zou zij aan mijn zijde blijven staan, dan zou dit aan mijn voornemens niets veranderen. Er zijn maar twee dingen mogelijk: ik zou haar huwen uit medelijden en zij zou dus teleurgesteld worden, of ik zou haar tot vrouw nemen uit liefde en mijn kracht zou gebroken zijn, zoals die van Hercules gebroken werd door Omphale!” Hij vond kennelijk dat zijn roeping om de zwakkeren in de samenleving te helpen, in gevaar zou komen door een huwelijk.
Toch ging Raffles haar opzoeken in haar huis aan Leicester Square. Lakmé had verdachte mannen om het huis zien sluipen. Terwijl ze dat angstig vertelde, zag de jonge vrouw opeens achter het raam een man met een blaaspijp. De man schoot op Raffles maar Lakmé ving met haar lichaam het giftige pijltje op. “Ik ben gelukkig, voor jou de dood te kunnen ingaan.” Raffles vocht met de hindoe en doodde de man met zijn eigen kris. Toen, bijna een bladzijde lang, met veel dialoog, kwijnde Lakmé weg in zijn armen. “Zeg tenminste - zeg dat je mij een weinig lief hebt gehad! Ik zal rustiger sterven! Zeg het mij, ook al zou het een leugen zijn!” Later zei Edward tegen Charles Brand: “Ja - ik had - Lakmé kunnen liefhebben.”
Lakmé is overigens de titel van de bekendste opera van Léo Delibes (1836 - 1891). Daarin vertelde hij het verhaal van de onmogelijke liefde tussen Lakmé, de dochter van een Indische priester en een Brits officier. In deze opera stierf de hoofdpersoon door vergif in te nemen.
Een verzameling misvattingen
In het verhaal van Lakmé komen we elementen tegen die we in andere avonturen in India telkens terugzien: de verwarring over de geografie van het land, de gevaarlijke dieren, de schat, de godsdiensten en sekten en de mooie jonge Indische vrouw die verliefd wordt op Lord Lister. Ik zal ze stuk voor stuk behandelen.
Als je kijkt naar de geografische beschrijving van India, dan blijkt snel dat de schrijvers daar niet veel kip tandoori van hebben gegeten. Vier reizen door India en bezoeken aan Pakistan en Nepal hebben bij mij een heel andere indruk achtergelaten. Een serie speelt in Nepal en de schrijver noemt het “een van de voornaamste provincies van India”. Nepal is echter nooit een onderdeel van Brits-Indië of zelfs van het Britse Imperium geweest. Engeland heeft in 1923 bij verdrag de onafhankelijkheid van dat land erkend en het is geen lid van het Britse Gemenebest. Een ander voorbeeld: in een reeks verhalen over de Indische Aminda landen de vrienden in Ladakh in een soort tropische jungle, maar dat landschap bestaat niet in deze vallei achter de Himalaya. Verder bezocht Raffles een aantal steden die we in geen enkele atlas kunnen vinden, zoals Gwalipur en Mandrapora.
Het land wordt in de Lord Listers bevolkt door allerlei gevaarlijke dieren. Voortdurend worden de drie vrienden aangevallen door tijgers, maar ze weten zich gewoonlijk goed te verdedigen. Iets minder gevaarlijk zijn de ‘luipaarden’; in India worden deze dieren overigens niet luipaarden maar panters genoemd. In verschillende verhalen wordt het vliegtuig van Lord Lister beschadigd door een aangeschoten tijger of een woedende olifant. Tijgers en olifanten worden ook door Indiase vorsten gebruikt om mensen terecht te stellen. In één verhaal bindt Raffles brandende takken aan de staart van een olifant om het dier bang of wild te maken zodat het zijn achtervolgers kan verjagen. Dat wijst niet op een zorgvuldige omgang met dieren. Het is voor de moderne lezer ook een beetje vreemd om te zien dat de Engelse edelman en zijn vrienden ook louter voor de sport op koningstijgers jagen, terwijl tijgers tegenwoordig beschermde dieren zijn.
Een apart geval zijn de slangen, meestal Cobra’s of brilslangen, soms ook wurgslangen die de vrienden aanvallen. Een paar keer wordt Raffles met een slang opgesloten in een donker vertrek met de bedoeling een einde aan zijn leven te maken. Af en toe stuiten de vrienden op een kuil of een put met slangen in een vervallen tempel. Als Raffles wordt gebeten door een slang, zuigt een behulpzame Indiase schone het gif uit zijn wond.
Twee keer lost iemand het gevaar van de slangen op door te gaan fluiten en daarmee verwijst de schrijver natuurlijk naar de slangenbezweerders. Het probleem is echter dat die slangen zich op dat moment in een donkere ruimte bevinden. Slangen hebben geen uitwendige oren en ze horen daardoor minder goed. Hoe zit het dan met de slangenbezweerders? De cobra reageert op de bewegingen van de fluitspeler en dat werkt niet in het duister. Het bezweren berust dus op het gebruik van de ogen en in het donker kun je naar slangen fluiten tot je een ons weegt.
Dan is er de schat, en ik bedoel nu even niet de mooie jonge Indische vrouw. Soms gaat het om het eigendom van een maharadja, maar meestal is het een tempelschat. Voor hedendaagse Nederlanders is het verbijsterend dat Raffles en zijn vrienden het als doodnormaal beschouwden om het culturele en religieuze erfgoed van een land te stelen. “ ‘Nu is het bekend dat deze bouwvallige tempels vaak aanzienlijke rijkdommen bevatten en ik wil mij daarvan zien meester te maken’, zei Raffles. ‘Het is uw recht, vriend’, zei Lakmé eenvoudig.” (AMS IV p. 11) Het moreel hoogstaande karakter van de Engelse Lord is kennelijk geheel buiten werking gesteld als het om de koloniën gaat.
Soms is er sprake van een grote, kostbare robijn die in het hoofd van een Indisch godenbeeld gezet is. Zo is er het oog van Siva (aflevering 24) en maar liefst drie verschillende ogen van Vishnoe (nummer 251, 939 en 435). Met zoveel ogen moet Vishnoe wel heel scherp kunnen zien. Bovendien zijn er gewoonlijk goudstukken en andere edelstenen.
Daarmee komen we bij de godsdienst. De auteurs weten niet het verschil tussen boeddhisten, die zichzelf overigens niet als aanhangers van een godsdienst beschouwen, en hindoes. In werkelijkheid beweren sommige hindoes weliswaar dat Boeddha gewoon een godheid in het pantheon van het hindoeïsme is, maar daarmee zijn de boeddhisten het niet eens.
In de Lord Listers zien we de grootst mogelijke verwarring. Een tempelstad van de hindoes staat vol met beelden van Boeddha. De drie-eenheid van het hindoeïsme bestaat uit Vishnoe, Boeddha en Ciwaw Bhairawa (een vreemd gespelde benaming voor Siva) in plaats van de gebruikelijke Brahma, Siva en Vishnoe. Siva wordt omgekeerd juist een god binnen het boeddhisme genoemd. Voor de auteur zijn al die goden één pot nat en hij maakt er een potje van.
Ook over de plaats waar de godsdienst wordt beleden, is de schrijver in de war. De bewoners van Birma maakt hij tot hindoes, terwijl het toch echt boeddhisten zijn. Één keer noemt hij de hindoetempels zelfs moskeeën.
Speciale aandacht is er voor de sekte van de Thugs. Thugs waren ooit groepjes reizende rovers die soms ook moorden pleegden met een wurgkoord of een shawl en de negentiende-eeuwse bronnen legden een verband met de cultus van de doodsgodin Kali. Latere schrijvers twijfelen wel eens aan hun godsdienstige inspiratie. Ze kwamen in India voor van de zeventiende tot het einde van de negentiende eeuw; daarna was het verschijnsel praktisch uitgeroeid. Toch schrijft de auteur van de Listers dat er in afgelegen streken nog zeer veel aanhangers van de Thugs en van de Sepoy opstand waren. (2459 p.3) Het herleven van de Thugs zien we ook in de film ‘Indiana Jones and the Temple of Doom’ en net als Indiana Jones wordt Raffles bijna door Thugs op een zacht vuurtje geroosterd.
De Sepoy waren Indische soldaten in Europese dienst. In 1857 kwam een deel van hen in opstand omdat hun arbeidsomstandigheden slechter werden. De aanleiding was het gerucht dat de papieren patroonhulzen die de soldaten moesten openbijten, waren ingesmeerd met varkensvet (wat een gruwel was voor de moslims) of met rundervet (wat de hindoes onaanvaardbaar vonden). In 1858 kwam er een einde aan deze opstand en het is niet logisch om daarvan driekwart eeuw later nog de aanhangers tegen te komen.
Interessant is in dit verband ook de vermelding van Ghandi. Twee keer wordt er verwezen naar zijn ongehoorzaamheidscampagnes. Hageman had het over “een schaars bewoonde streek, waar het in de laatste tijd, meestal na een opruiende redevoering van de volksmenner Ghandy, herhaaldelijk voorgekomen was dat kwaadwilligen de lijn hadden vernield, in de hoop, de sneltreinen tot ontsporing te brengen” (AMS III p. 28, vergelijk 2481 p. 21). Als burger van een koloniale mogendheid had de Nederlandse schrijver Hageman weinig sympathie voor opstandige Indiërs.
In de meeste verhalen is sprake van een Indische jonge vrouw die een centrale rol in het verhaal speelt. Ze is door haar familie uitgehuwelijkt aan een veel te oude maharadja. De vrouw mocht niet al te Indisch zijn: Lakmé en Kysagotami hadden een Engelse opvoeding gehad, Sherah is net als Lakmé niet erg bruin. Ze is mooi en ze wordt gered en gewoonlijk wordt ze verliefd op Raffles. Alleen Aminda houdt van een andere, jongere maharadja. Ook Samru, de dochter van de maharadja van Indrabad werd verliefd op Raffles, al was ze niet eerst gered.
Raffles legt het meisje gewoonlijk uit dat hij een misdadiger is, maar dat maakt haar niets uit. De grote Avonturier kan echter niet met haar trouwen. Aan het einde van het verhaal stierven een paar van de vrouwen door een aanslag of door ziekte, maar eigenlijk waren ze het slachtoffer van de eisen van het vervolgverhaal, dat bepaalde dat de hoofdpersoon Raffles vrijgezel bleef, zodat de auteur een later verhaal opnieuw spannender kon maken met een verliefdheid.
Suttee
Als de de beschrijvingen van India zo ver afweken van de werkelijkheid, waar haalden de schrijvers dan hun informatie vandaan? Een aanwijzing zien we in het verhaal van de suttee.
Lakmé was niet de eerste die van de brandstapel werd gered. Een redding die er heel sterk op lijkt, wordt door Hageman verteld in het verhaal van Aminda (938 / 2482 p.15), waar de jonge vrouw van de brandstapel wordt weggedragen door een hindoesoldaat - eigenlijk Henderson in vermomming. Maar nog eerder nog eerder is er een verhaal dat er heel sterk op lijkt in ‘De schat van Siwa’ (24 / 2578), waar Kysagotami de geredde vrouw is. Het is geschreven door Matull. In een dicht bos hoorden Raffles, Brand en Henderson de metalen klanken van cimbalen en trommels...
Maar wacht eens even - hebben we dat verhaal niet eerder gelezen? In 1873 schreef Jules Verne de roman ‘ De reis om de wereld in tachtig dagen’. Daar probeerde Phileas Fogg om samen met zijn knecht Passepartout en een Engelse lord een jonge Indische vrouw, Aouda genaamd, van de suttee en de vuurdood te redden.
Laten we eens kijken hoe het verhaal door Matull en door Verne verteld wordt. Ik heb telkens eerst een paar regels van de tekst van de Lord Lister cursief afgedrukt en dan de Nederlandse vertaling van de oorspronkelijke tekst van ‘De reis om de wereld’.
“Het is een optocht van brahmanen, die naar deze kant komt. Als het enigszins mogelijk is, moeten wij vermijden door hen gezien te worden.” "Een optocht van Brahmanen, die in deze richting komen. Zoo het mogelijk is laten wij dan zorg dragen, dat zij ons niet zien." (...)
Intussen was de stoet der brahmanen steeds nader gekomen. Het geluid van instrumenten en stemmen werd steeds duidelijker, eentonig gezang vermengde zich met de klanken van cimbalen en trommels. Nu werd de spits van de stoet door de bomen zichtbaar, zodat de luisteraars alles konden zien en horen. Het geluid der stemmen en instrumenten kwam al nader en nader. Het eentonig gezang werd begeleid door trommen en cimbalen. Spoedig zag men het eerste gedeelte van den optocht onder de bomen. (...)
Vooraan liepen de priesters, omringd door mannen, vrouwen en kinderen, die een soort dodenzang schenen te zingen. In de eerste rij kwamen de priesters, met grote bisschopsmutsen en prachtige kleurige mantels. Zij waren omringd door mannen, vrouwen en kinderen, die een treurzang zongen. (...)
Op deze groep volgden zeboes, die buitengewoon rijk waren opgetuigd. Zij trokken een kar op twee wielen, waarvan het houtwerk was versierd met griezelige slangenlichamen. Op die wagen stond een gedaante die vier armen had. Het was een beeld van de godin Kali, de godin van de liefde en de dood. Aan de hals der godin hing een ketting van doodshoofden en om haar heupen bengelde een gordel van afgehakte handen. Achter hen, op een kar met grote wielen, waarvan de spaken en assen een massa ineengekronkelde slangen voorstelden, zag men een afschuwelijk beeld, dat door twee met kleurige schabrakken versierde zeboes getrokken werd. Dit beeld, met vier armen, donkerrood gekleurd lichaam, woeste ogen, verwarde haren, met de tong uit den mond, die geverfd was door betel, maakte een akelige indruk. Om zijn hals hing een keten van doodshoofden, om zijn lendenen droeg het een gordel van afgehouwen handen.
Achter hen sleepten enige brahmanen, gekleed in oosterse gewaden, een vrouw, die nauwelijks op de been kon blijven. Zij was nog jong en van grote schoonheid. Haar hoofd, hals, schouders, orenarmen, handen en enkels waren versierd met juwelen, hals- en armbanden, ringen en kettingen. Een met goud doorweven tunica van dun neteldoek hing van haar schouders af. Daarachter volgden enige brahmanen, in hun prachtigst oosters kleed uitgedost, die een vrouw, welke nauwelijks overeind kon staan, voorttrokken. Deze vrouw was jong en blank als een Europese. Haar hoofd, hals, schouders, oren, armen, handen en enkels waren alle met edelgesteenten overladen, zoals kettingen, armbanden, oorbellen en ringen. Een tunica, afgezet met goud, waarover zij een licht mousseline kleedje droeg, deed de vormen harer gestalte in al hunne bevalligheid uitkomen.
En zo kunnen we doorgaan. De overeenkomsten zijn verbluffend. Het verhaal van Matull is blijkbaar vrij letterlijk van de Franse schrijver overgeschreven. Raffles en zijn vrienden proberen die nacht vergeefs om deze vrouw te redden. Lord Lister en ook Phileas Fogg slagen er niet in, door te dringen tot de tempel. Bij de dageraad steken de brahmanen de houtstapel aan. Nu eerst Verne:
Een kreet van schrik steeg uit aller mond. De ganse menigte wierp zich, in de grootste ontzetting, ter aarde. De oude radja was dan niet dood? Men zag hoe hij plotseling overeind rees, zijn gade in de armen nam en als een schim van den brandstapel verdween, te midden van de vlammen en de rookwolken.
Dat wordt bij Lord Lister: Maar - wat was dat? Een ontzettend geschreeuw klonk plotseling. De fakirs, priesters, soldaten en het volk, allen wierpen zich ter aarde, hun ogen met de handen bedekkend, alsof zij als aardse en onwaardige wezens het heilig wonder niet mochten zien wat daar geschiedde. Was de radja niet dood? Men had gezien dat hij zich plotseling oprichtte en als een bovenaards wezen, met de jonge vrouw in zijn armen, van de brandstapel verdween.
Het is nu wel heel duidelijk: hier is sprake van plagiaat. Niet alleen het verhaal maar ook de beschrijvingen zijn gepikt van Verne. In ‘De reis om de wereld’ is het Passepartout die de vrouw redt, vermomd als de dode radja, en in ‘De schat van Siwa’ is het Raffles zelf.
Dit verhaal heeft op allerlei manieren doorgewerkt in latere versies, waarin eerst Henderson een vrouw van de brandstapel redde en later een vier meter hoog spook die rol overnam. De beschrijving van de priesters, de cimbalen, de verbranding bij de dageraad, de schrik van de Indiërs - het zijn allemaal elementen die telkens terugkeren. Zelfs de zeboes blijven in de latere versies de kar trekken.
Nu weten we waar Hageman onder meer zijn beeld van India vandaan haalde. Hij had het van Matull, die het bij Jules Verne had weggehaald. In ‘De goudzending naar België’ (2548) wordt Verne ook genoemd, dus de schrijver kende zijn werk. Informatie kwam heel gedeeltelijk ook van de opera ‘Lakmé’. De schrijvers haalden hun kennis van het land niet uit reisgidsen en reisverslagen , uit aardrijkskundeboeken en atlassen zoals Karl May voor het Midden-Oosten deed, maar uit populaire lectuur en uit andere pulpverhalen.
En waar de auteurs het echt niet meer wisten, hadden ze altijd nog één belangrijke bron: de duim.
Dick Berents
Als rechtgeaarde Engelsman was Raffles natuurlijk vertrouwd met de belangrijkste kolonie van dat land, Brits-Indië, waarover de titel Victoria in 1876 de titel ‘keizerin’ had aangenomen. Misschien werd de Nederlandse auteur van de Listers Felix Hageman ook wel geïnspireerd om over dat land te schrijven door zijn bekendheid met Nederlands Indië, dat er een beetje op leek. Maar ook de eerste auteur van de Lord Listers, de Duitser Kurt Matull liet Raffles door India reizen.
Volgens een van de oudste afleveringen, ‘De schilderij van de Indische’ (nr.10, herdrukt als 2798, ‘Oosterse geheimen’) was Lord Edward Lister zelf opgegroeid in India, al was dat niet in overeenstemming met latere verhalen over zijn jeugd. Hij zou zelfs gedeeltelijk van Indische afkomst zijn doordat zijn grootvader getrouwd was met een Indische prinses. “Lady Adinda verschilde in alles van haar bruine zusters wat geestelijke eigenschappen betrof, alleen de huidskleur was dezelfde.”
Ho eventjes. Proeven we hier enig racisme? Jazeker. Zowel Matull als Hageman geloofden in de superioriteit van het blanke ras, zoals bijna al hun tijdgenoten in Europa. Indiërs werden, niet als blank gerekend, hoewel zij grotendeels behoorden tot het Kaukasische of ‘Arische’ ras.
We komen in de lord Listers af en toe racistische uitlatingen tegen over de Indiërs, vooral van Henderson, die zijn Indische vijanden uitschold voor ‘lelijke bruine aap’. Dat met name de chauffeur het deed, betekent dat de schrijver zelf het racisme tegenover Indiërs wel wat primitief vond. Er is bovendien een scène waar een katoenfabrikant niet naast een een kleurling wil zitten, al heeft deze in Europa gestudeerd. Daarin proeven we toch wel sterk de afkeuring van de schrijver over racisme: “Hij scheen geen onderscheid te kunnen zien tussen een bosneger, een kaffer en een beschaafde hindoe”. (2726 p. 25, 2727 p.4 vergelijk 2728 p.13, citaat 2483 p.12) Hageman was dus een wel racist, maar hij wilde de mensen liever op hun geestelijke kwaliteiten beoordelen. En die Indische vrouwen vond hij zo mooi...
Indische heren komen ook voor in verhalen die in Engeland spelen: rijke heren vam vorstelijke afkomst die door Raffles bestolen worden, priesters die naar Europa komen om een wandaad te wreken of geheimzinnige hypnotiseurs die een kwade bedoeling hebben. In dit artikel wil ik echter kijken naar de avonturen die Raffles in India beleefde. We zullen zien dat de schrijvers vreemde ideeën over het land hadden.
Het verhaal van Lakmé
Er zijn een paar losse afleveringen die in Brits-Indië spelen, maar de meeste verhalen over dat land vormen een langer avontuur in een serie van verhalen. Wanneer Lord Lister en zijn vrienden de moeite hadden genomen om helemaal naar het Indische subcontinent te reizen, kon je verwachten dat ze er ook een aantal afleveringen zouden blijven. Matull maakte zo’n reeks in de Lord Listers 23, 24 en 68, die ik samen het verhaal van Kysagotami hebt genoemd. Hageman schreef 937 - 940, waarin we het verhaal van Aminda tegenkomen. Verder schreef hij nummer 435 - 437, het verhaal van Sherah. In zijn korte verhalen in Het Amusante Weekblad liet hij zijn hoofdpersonen ook naar India reizen in een lange reeks avonturen in Zuid-Oost Azië en daar komen ze in Birma, dat bestuurlijk ook bij Brits-Indië werd gerekend (AMS III p. 14 - 47).
Een veel aardiger avontuur is het verhaal van Lakmé, dat 15 afleveringen besloeg (AMS IV p. 1 - 43). Het verhaal werd in de eerste helft van 1925 gepubliceerd. Omdat er veel elementen in voorkomen die we ook in andere verhalen over India aantreffen, heb ik het als voorbeeld gekozen. Ik zal de inhoud kort weergeven.
Lord Lister had een nieuw vliegtuig ontwikkeld dat werd aangedreven door waterstofgas en dat niet 500 kilometer maar zelfs 700 kilometer per uur kon vliegen. Hij besloot het toestel met Brand en Henderson uit te proberen in een reis naar Brits-Indië. Ze vlogen van Londen over Europa en Perzië via Afghanistan naar het onmetelijke Indische Rijk.
Boven de Thar woestijn zetten ze de daling in en ze landden in een gebied waar het Engelse gezag nog zwak was en waar de maharadja’s het nog voor het zeggen hadden. “Hier worden in het geheim nog mensenoffers gebracht, hier volbrengen de Thugs of Worgers nog steeds hun verschrikkelijke wraak.” (In werkelijkheid hadden de Britten hun greep op de kolonie in de tweede helft van de negentiende eeuw verstevigd en hadden ze de situatie omstreeks 1900 redelijk onder controle. De beschrijving geeft eerder de situatie omstreeks 1870 weer.)
Niet ver van Pungal landden ze bij de rand van een groot bos.
Het was avond. Terwijl Henderson hout voor een vuur zocht, hoorde hij in de verte het geluid van een processie. Raffles besloot te gaan kijken en ze zagen een stoet van priesters, muzikanten en klaagvrouwen lopen. “Nu schreden tien priesters, kenbaar aan hun lange gewaden en de versierselen op hun borst, en twee hunner schenen een gedaante te ondersteunen die zich slechts met moeite voortbewoog. Naar haar bewegingen te oordelen en de bevalligheid van haar gedaante, moest zij nog jong zijn. Zij was gehuld in een prachtig gewaad van blauwe zijde, waaroverheen een overkleed van een witte, glanzende stof, en zelfs op die grote afstand kon men het fonkelen zien van vele juwelen in heur haar en om haar hals. Deze jonge vrouw was dicht gesluierd. Nu en dan struikelde zij, waarop de haar steunende priesters haar opbeurden en moed schenen in te spreken.”
Raffles concludeerde dat het een suttee was. De suttee of sati is een uitvaartplechtigheid waarbij de weduwe op dezelfde brandstapel sterft als haar overleden echtgenoot. Deze praktijk was door de Engelsen al in 1826, dus honderd jaar eerder, verboden. Lord Lister besloot de jonge vrouw te redden.
Op een open plek in het bos stond een tempel waar de priesters de vrouw tijdelijk op het dak onderbrachten tot zij bij het aanbreken van de dag verbrand zou worden. “Maar plotseling, omstreeks drie uur in de nacht, toen alles in het kamp stil was, rezen de priesters op het platte dak, die waakten bij hun gevangene, dodelijk ontsteld overeind, en staarden naar een reusachtige, witte gedaante, wel vier meter hoog, met een afschuwelijk groot hoofd, waarin de ogen als kolen vuur brandden, die met grote stappen recht op de tempel aankwam, waarvan de deur door de krijgers bewaakt werd. Twee armen strekten zich uit, zodra de ontzagwekkende gedaante, een spooksel gelijk, vlak voor de tempel was aangekomen en grepen de jonge, ter dood veroordeelde weduwe. Ontzet deinsden de bijgelovige priesters achteruit, niet anders denkende of een afgezant van Shiwa in persoon was gekomen om de schone vrouw te roven.” Ze zagen met ontzetting dat de gestalte de jonge vrouw wegdroeg. Aan de rand van het bos leek het spook in stukken te breken. Het was Henderson, die Raffles en Brand op zijn schouders droeg. Ze renden naar de vliegmachine en vlogen weg.
Weldra landden ze weer. De jonge vrouw was een mooie Indische met fluweelzwarte ogen, “maar van een zeer lichte gelaatskleur, die het vermoeden wekte dat er heel wat Europees bloed in haar aderen vloeide.” Ze heette Lakmé. Hoewel ze pas 23 jaar oud was en op een Engelse kostschool was opgevoed, had men haar gedwongen om met de oude radja van Punjal te trouwen.
Raffles bood aan om haar naar een andere deel van India te brengen, maar ze was bang voor de Thugs of Worgers, de dienaren van de doodsgodin Kali, die haar zeker overal in het land zouden vinden en haar zouden doden. Veel liever ging ze met Raffles mee naar een ander land. In de loop van het verhaal zou duidelijk worden dat zij verliefd was op de Grote Avonturier en bij hem wilde blijven. Ook toen Raffles haar opbiechtte dat hij een dief was, bleef ze verlangen om met hem mee te gaan naar Londen.
Het gezelschap werd aangevallen door tijgers, en hoewel ze deze konden doden, beschadigde één van die dieren de vleugel van de vliegmachine. Voor reparatie reden ze het toestel naar de nabijgelegen tempel van Jaggernaut (Indisch: Jagannath). Bij deze tempel werden ze aangevallen door tien hindoes, maar ze sloegen die aanval af. Bij het gevecht werd er een zuil beschadigd en daaronder zagen ze een put waarin slangen kronkelden. “Dat wijst erop, dat daar beneden nog schatten te vinden zijn!” zei Raffles.
In de komende weken zouden ze een reeks avonturen beleven, te veel om hier uitgebreid te vertellen. De korte afleveringen (drie zeer volle bladzijden per keer) stonden bol van de actie. De Thugs en de brahmanen zouden blijven proberen, de jonge vrouw te doden. De radja van Gwalipur probeerde Lakmé te ontvoeren om haar tot zijn slavin te maken, maar die poging werd natuurlijk verijdeld doordat Brand zich weer eens als vrouw had vermomd. Het gezelschap keerde terug naar de tempel om de schat te halen en Lakmé wist de slangen met een fluit zodanig te hypnotiseren dat ze de kuil verlieten en gedood konden worden. Ze vochten met priesters om de schat. Lakmé werd opnieuw door een Indiër ontvoerd en door Raffles bevrijd.
Alsof dat niet genoeg was, ging het vliegtuig verloren in een brand. Achtervolgd door hindoes haalden ze op een eiland hun onderzeeboot de Bruinvis. Lakmé werd nu belaagd door Malabaarse zeerovers.
Spannend is de aflevering waarin Raffles werd ontvoerd door de Worgers. Ze zetten hem op een stoel in een donkere kamer en lieten daarin een cobra los. Deze keer werd Lord Lister niet bevrijd door zijn vrienden; hij schuurde zelf zijn touwen los en sloeg met een buigzaam riet de slang in tweeën.
Het vervolg is echter verwarrend. Toen de politie Raffles wilde arresteren, reisden de drie vrienden naar de Rode Zee, waar ze in een circus gingen werken. Ze hielpen en passant een schoonrijdster die door de directeur van het circus werd lastiggevallen. Lakmé was toen al naar Londen vertrokken.
In de laatste aflevering waren ze terug in Londen. Het was duidelijk dat Lord Lister van Lakmé hield, maar hij wilde niet met haar trouwen. “En wat Lakmé betreft - al zou zij aan mijn zijde blijven staan, dan zou dit aan mijn voornemens niets veranderen. Er zijn maar twee dingen mogelijk: ik zou haar huwen uit medelijden en zij zou dus teleurgesteld worden, of ik zou haar tot vrouw nemen uit liefde en mijn kracht zou gebroken zijn, zoals die van Hercules gebroken werd door Omphale!” Hij vond kennelijk dat zijn roeping om de zwakkeren in de samenleving te helpen, in gevaar zou komen door een huwelijk.
Toch ging Raffles haar opzoeken in haar huis aan Leicester Square. Lakmé had verdachte mannen om het huis zien sluipen. Terwijl ze dat angstig vertelde, zag de jonge vrouw opeens achter het raam een man met een blaaspijp. De man schoot op Raffles maar Lakmé ving met haar lichaam het giftige pijltje op. “Ik ben gelukkig, voor jou de dood te kunnen ingaan.” Raffles vocht met de hindoe en doodde de man met zijn eigen kris. Toen, bijna een bladzijde lang, met veel dialoog, kwijnde Lakmé weg in zijn armen. “Zeg tenminste - zeg dat je mij een weinig lief hebt gehad! Ik zal rustiger sterven! Zeg het mij, ook al zou het een leugen zijn!” Later zei Edward tegen Charles Brand: “Ja - ik had - Lakmé kunnen liefhebben.”
Lakmé is overigens de titel van de bekendste opera van Léo Delibes (1836 - 1891). Daarin vertelde hij het verhaal van de onmogelijke liefde tussen Lakmé, de dochter van een Indische priester en een Brits officier. In deze opera stierf de hoofdpersoon door vergif in te nemen.
Een verzameling misvattingen
In het verhaal van Lakmé komen we elementen tegen die we in andere avonturen in India telkens terugzien: de verwarring over de geografie van het land, de gevaarlijke dieren, de schat, de godsdiensten en sekten en de mooie jonge Indische vrouw die verliefd wordt op Lord Lister. Ik zal ze stuk voor stuk behandelen.
Als je kijkt naar de geografische beschrijving van India, dan blijkt snel dat de schrijvers daar niet veel kip tandoori van hebben gegeten. Vier reizen door India en bezoeken aan Pakistan en Nepal hebben bij mij een heel andere indruk achtergelaten. Een serie speelt in Nepal en de schrijver noemt het “een van de voornaamste provincies van India”. Nepal is echter nooit een onderdeel van Brits-Indië of zelfs van het Britse Imperium geweest. Engeland heeft in 1923 bij verdrag de onafhankelijkheid van dat land erkend en het is geen lid van het Britse Gemenebest. Een ander voorbeeld: in een reeks verhalen over de Indische Aminda landen de vrienden in Ladakh in een soort tropische jungle, maar dat landschap bestaat niet in deze vallei achter de Himalaya. Verder bezocht Raffles een aantal steden die we in geen enkele atlas kunnen vinden, zoals Gwalipur en Mandrapora.
Het land wordt in de Lord Listers bevolkt door allerlei gevaarlijke dieren. Voortdurend worden de drie vrienden aangevallen door tijgers, maar ze weten zich gewoonlijk goed te verdedigen. Iets minder gevaarlijk zijn de ‘luipaarden’; in India worden deze dieren overigens niet luipaarden maar panters genoemd. In verschillende verhalen wordt het vliegtuig van Lord Lister beschadigd door een aangeschoten tijger of een woedende olifant. Tijgers en olifanten worden ook door Indiase vorsten gebruikt om mensen terecht te stellen. In één verhaal bindt Raffles brandende takken aan de staart van een olifant om het dier bang of wild te maken zodat het zijn achtervolgers kan verjagen. Dat wijst niet op een zorgvuldige omgang met dieren. Het is voor de moderne lezer ook een beetje vreemd om te zien dat de Engelse edelman en zijn vrienden ook louter voor de sport op koningstijgers jagen, terwijl tijgers tegenwoordig beschermde dieren zijn.
Een apart geval zijn de slangen, meestal Cobra’s of brilslangen, soms ook wurgslangen die de vrienden aanvallen. Een paar keer wordt Raffles met een slang opgesloten in een donker vertrek met de bedoeling een einde aan zijn leven te maken. Af en toe stuiten de vrienden op een kuil of een put met slangen in een vervallen tempel. Als Raffles wordt gebeten door een slang, zuigt een behulpzame Indiase schone het gif uit zijn wond.
Twee keer lost iemand het gevaar van de slangen op door te gaan fluiten en daarmee verwijst de schrijver natuurlijk naar de slangenbezweerders. Het probleem is echter dat die slangen zich op dat moment in een donkere ruimte bevinden. Slangen hebben geen uitwendige oren en ze horen daardoor minder goed. Hoe zit het dan met de slangenbezweerders? De cobra reageert op de bewegingen van de fluitspeler en dat werkt niet in het duister. Het bezweren berust dus op het gebruik van de ogen en in het donker kun je naar slangen fluiten tot je een ons weegt.
Dan is er de schat, en ik bedoel nu even niet de mooie jonge Indische vrouw. Soms gaat het om het eigendom van een maharadja, maar meestal is het een tempelschat. Voor hedendaagse Nederlanders is het verbijsterend dat Raffles en zijn vrienden het als doodnormaal beschouwden om het culturele en religieuze erfgoed van een land te stelen. “ ‘Nu is het bekend dat deze bouwvallige tempels vaak aanzienlijke rijkdommen bevatten en ik wil mij daarvan zien meester te maken’, zei Raffles. ‘Het is uw recht, vriend’, zei Lakmé eenvoudig.” (AMS IV p. 11) Het moreel hoogstaande karakter van de Engelse Lord is kennelijk geheel buiten werking gesteld als het om de koloniën gaat.
Soms is er sprake van een grote, kostbare robijn die in het hoofd van een Indisch godenbeeld gezet is. Zo is er het oog van Siva (aflevering 24) en maar liefst drie verschillende ogen van Vishnoe (nummer 251, 939 en 435). Met zoveel ogen moet Vishnoe wel heel scherp kunnen zien. Bovendien zijn er gewoonlijk goudstukken en andere edelstenen.
Daarmee komen we bij de godsdienst. De auteurs weten niet het verschil tussen boeddhisten, die zichzelf overigens niet als aanhangers van een godsdienst beschouwen, en hindoes. In werkelijkheid beweren sommige hindoes weliswaar dat Boeddha gewoon een godheid in het pantheon van het hindoeïsme is, maar daarmee zijn de boeddhisten het niet eens.
In de Lord Listers zien we de grootst mogelijke verwarring. Een tempelstad van de hindoes staat vol met beelden van Boeddha. De drie-eenheid van het hindoeïsme bestaat uit Vishnoe, Boeddha en Ciwaw Bhairawa (een vreemd gespelde benaming voor Siva) in plaats van de gebruikelijke Brahma, Siva en Vishnoe. Siva wordt omgekeerd juist een god binnen het boeddhisme genoemd. Voor de auteur zijn al die goden één pot nat en hij maakt er een potje van.
Ook over de plaats waar de godsdienst wordt beleden, is de schrijver in de war. De bewoners van Birma maakt hij tot hindoes, terwijl het toch echt boeddhisten zijn. Één keer noemt hij de hindoetempels zelfs moskeeën.
Speciale aandacht is er voor de sekte van de Thugs. Thugs waren ooit groepjes reizende rovers die soms ook moorden pleegden met een wurgkoord of een shawl en de negentiende-eeuwse bronnen legden een verband met de cultus van de doodsgodin Kali. Latere schrijvers twijfelen wel eens aan hun godsdienstige inspiratie. Ze kwamen in India voor van de zeventiende tot het einde van de negentiende eeuw; daarna was het verschijnsel praktisch uitgeroeid. Toch schrijft de auteur van de Listers dat er in afgelegen streken nog zeer veel aanhangers van de Thugs en van de Sepoy opstand waren. (2459 p.3) Het herleven van de Thugs zien we ook in de film ‘Indiana Jones and the Temple of Doom’ en net als Indiana Jones wordt Raffles bijna door Thugs op een zacht vuurtje geroosterd.
De Sepoy waren Indische soldaten in Europese dienst. In 1857 kwam een deel van hen in opstand omdat hun arbeidsomstandigheden slechter werden. De aanleiding was het gerucht dat de papieren patroonhulzen die de soldaten moesten openbijten, waren ingesmeerd met varkensvet (wat een gruwel was voor de moslims) of met rundervet (wat de hindoes onaanvaardbaar vonden). In 1858 kwam er een einde aan deze opstand en het is niet logisch om daarvan driekwart eeuw later nog de aanhangers tegen te komen.
Interessant is in dit verband ook de vermelding van Ghandi. Twee keer wordt er verwezen naar zijn ongehoorzaamheidscampagnes. Hageman had het over “een schaars bewoonde streek, waar het in de laatste tijd, meestal na een opruiende redevoering van de volksmenner Ghandy, herhaaldelijk voorgekomen was dat kwaadwilligen de lijn hadden vernield, in de hoop, de sneltreinen tot ontsporing te brengen” (AMS III p. 28, vergelijk 2481 p. 21). Als burger van een koloniale mogendheid had de Nederlandse schrijver Hageman weinig sympathie voor opstandige Indiërs.
In de meeste verhalen is sprake van een Indische jonge vrouw die een centrale rol in het verhaal speelt. Ze is door haar familie uitgehuwelijkt aan een veel te oude maharadja. De vrouw mocht niet al te Indisch zijn: Lakmé en Kysagotami hadden een Engelse opvoeding gehad, Sherah is net als Lakmé niet erg bruin. Ze is mooi en ze wordt gered en gewoonlijk wordt ze verliefd op Raffles. Alleen Aminda houdt van een andere, jongere maharadja. Ook Samru, de dochter van de maharadja van Indrabad werd verliefd op Raffles, al was ze niet eerst gered.
Raffles legt het meisje gewoonlijk uit dat hij een misdadiger is, maar dat maakt haar niets uit. De grote Avonturier kan echter niet met haar trouwen. Aan het einde van het verhaal stierven een paar van de vrouwen door een aanslag of door ziekte, maar eigenlijk waren ze het slachtoffer van de eisen van het vervolgverhaal, dat bepaalde dat de hoofdpersoon Raffles vrijgezel bleef, zodat de auteur een later verhaal opnieuw spannender kon maken met een verliefdheid.
Suttee
Als de de beschrijvingen van India zo ver afweken van de werkelijkheid, waar haalden de schrijvers dan hun informatie vandaan? Een aanwijzing zien we in het verhaal van de suttee.
Lakmé was niet de eerste die van de brandstapel werd gered. Een redding die er heel sterk op lijkt, wordt door Hageman verteld in het verhaal van Aminda (938 / 2482 p.15), waar de jonge vrouw van de brandstapel wordt weggedragen door een hindoesoldaat - eigenlijk Henderson in vermomming. Maar nog eerder nog eerder is er een verhaal dat er heel sterk op lijkt in ‘De schat van Siwa’ (24 / 2578), waar Kysagotami de geredde vrouw is. Het is geschreven door Matull. In een dicht bos hoorden Raffles, Brand en Henderson de metalen klanken van cimbalen en trommels...
Maar wacht eens even - hebben we dat verhaal niet eerder gelezen? In 1873 schreef Jules Verne de roman ‘ De reis om de wereld in tachtig dagen’. Daar probeerde Phileas Fogg om samen met zijn knecht Passepartout en een Engelse lord een jonge Indische vrouw, Aouda genaamd, van de suttee en de vuurdood te redden.
Laten we eens kijken hoe het verhaal door Matull en door Verne verteld wordt. Ik heb telkens eerst een paar regels van de tekst van de Lord Lister cursief afgedrukt en dan de Nederlandse vertaling van de oorspronkelijke tekst van ‘De reis om de wereld’.
“Het is een optocht van brahmanen, die naar deze kant komt. Als het enigszins mogelijk is, moeten wij vermijden door hen gezien te worden.” "Een optocht van Brahmanen, die in deze richting komen. Zoo het mogelijk is laten wij dan zorg dragen, dat zij ons niet zien." (...)
Intussen was de stoet der brahmanen steeds nader gekomen. Het geluid van instrumenten en stemmen werd steeds duidelijker, eentonig gezang vermengde zich met de klanken van cimbalen en trommels. Nu werd de spits van de stoet door de bomen zichtbaar, zodat de luisteraars alles konden zien en horen. Het geluid der stemmen en instrumenten kwam al nader en nader. Het eentonig gezang werd begeleid door trommen en cimbalen. Spoedig zag men het eerste gedeelte van den optocht onder de bomen. (...)
Vooraan liepen de priesters, omringd door mannen, vrouwen en kinderen, die een soort dodenzang schenen te zingen. In de eerste rij kwamen de priesters, met grote bisschopsmutsen en prachtige kleurige mantels. Zij waren omringd door mannen, vrouwen en kinderen, die een treurzang zongen. (...)
Op deze groep volgden zeboes, die buitengewoon rijk waren opgetuigd. Zij trokken een kar op twee wielen, waarvan het houtwerk was versierd met griezelige slangenlichamen. Op die wagen stond een gedaante die vier armen had. Het was een beeld van de godin Kali, de godin van de liefde en de dood. Aan de hals der godin hing een ketting van doodshoofden en om haar heupen bengelde een gordel van afgehakte handen. Achter hen, op een kar met grote wielen, waarvan de spaken en assen een massa ineengekronkelde slangen voorstelden, zag men een afschuwelijk beeld, dat door twee met kleurige schabrakken versierde zeboes getrokken werd. Dit beeld, met vier armen, donkerrood gekleurd lichaam, woeste ogen, verwarde haren, met de tong uit den mond, die geverfd was door betel, maakte een akelige indruk. Om zijn hals hing een keten van doodshoofden, om zijn lendenen droeg het een gordel van afgehouwen handen.
Achter hen sleepten enige brahmanen, gekleed in oosterse gewaden, een vrouw, die nauwelijks op de been kon blijven. Zij was nog jong en van grote schoonheid. Haar hoofd, hals, schouders, orenarmen, handen en enkels waren versierd met juwelen, hals- en armbanden, ringen en kettingen. Een met goud doorweven tunica van dun neteldoek hing van haar schouders af. Daarachter volgden enige brahmanen, in hun prachtigst oosters kleed uitgedost, die een vrouw, welke nauwelijks overeind kon staan, voorttrokken. Deze vrouw was jong en blank als een Europese. Haar hoofd, hals, schouders, oren, armen, handen en enkels waren alle met edelgesteenten overladen, zoals kettingen, armbanden, oorbellen en ringen. Een tunica, afgezet met goud, waarover zij een licht mousseline kleedje droeg, deed de vormen harer gestalte in al hunne bevalligheid uitkomen.
En zo kunnen we doorgaan. De overeenkomsten zijn verbluffend. Het verhaal van Matull is blijkbaar vrij letterlijk van de Franse schrijver overgeschreven. Raffles en zijn vrienden proberen die nacht vergeefs om deze vrouw te redden. Lord Lister en ook Phileas Fogg slagen er niet in, door te dringen tot de tempel. Bij de dageraad steken de brahmanen de houtstapel aan. Nu eerst Verne:
Een kreet van schrik steeg uit aller mond. De ganse menigte wierp zich, in de grootste ontzetting, ter aarde. De oude radja was dan niet dood? Men zag hoe hij plotseling overeind rees, zijn gade in de armen nam en als een schim van den brandstapel verdween, te midden van de vlammen en de rookwolken.
Dat wordt bij Lord Lister: Maar - wat was dat? Een ontzettend geschreeuw klonk plotseling. De fakirs, priesters, soldaten en het volk, allen wierpen zich ter aarde, hun ogen met de handen bedekkend, alsof zij als aardse en onwaardige wezens het heilig wonder niet mochten zien wat daar geschiedde. Was de radja niet dood? Men had gezien dat hij zich plotseling oprichtte en als een bovenaards wezen, met de jonge vrouw in zijn armen, van de brandstapel verdween.
Het is nu wel heel duidelijk: hier is sprake van plagiaat. Niet alleen het verhaal maar ook de beschrijvingen zijn gepikt van Verne. In ‘De reis om de wereld’ is het Passepartout die de vrouw redt, vermomd als de dode radja, en in ‘De schat van Siwa’ is het Raffles zelf.
Dit verhaal heeft op allerlei manieren doorgewerkt in latere versies, waarin eerst Henderson een vrouw van de brandstapel redde en later een vier meter hoog spook die rol overnam. De beschrijving van de priesters, de cimbalen, de verbranding bij de dageraad, de schrik van de Indiërs - het zijn allemaal elementen die telkens terugkeren. Zelfs de zeboes blijven in de latere versies de kar trekken.
Nu weten we waar Hageman onder meer zijn beeld van India vandaan haalde. Hij had het van Matull, die het bij Jules Verne had weggehaald. In ‘De goudzending naar België’ (2548) wordt Verne ook genoemd, dus de schrijver kende zijn werk. Informatie kwam heel gedeeltelijk ook van de opera ‘Lakmé’. De schrijvers haalden hun kennis van het land niet uit reisgidsen en reisverslagen , uit aardrijkskundeboeken en atlassen zoals Karl May voor het Midden-Oosten deed, maar uit populaire lectuur en uit andere pulpverhalen.
En waar de auteurs het echt niet meer wisten, hadden ze altijd nog één belangrijke bron: de duim.
Dick Berents