Inleiding
(Dit artikel verscheen eerder in Vrij Nederland 1978 onder de titel Als een dief in de nacht)
'Het was een donkere nacht, omstreeks één uur. Beiden waren zoals gewoonlijk in avondtoilet en droegen onder hun mantel de nodige gereedschappen mee in een kleine tas, die aan een riem over hun schouder hing, terwijl Charles Brand bovendien voorzien was van een sterk bruin lederen valiesje.' (Uit: Een duel op leven en dood)
Het waren geen feestgangers die daar in rokkostuum door de nacht dwaalden noch loodgieters op een late klus. De man die met zijn vriend over de hoge daken liep, was geen 'vreemdeling die verdwaald is zeker' maar een gentleman-inbreker. Hij gaf wel, net als de goede Sint, een deel van zijn vermogen aan andere mensen, maar hij had die rijkdommen eerst gestolen.
Echte heren braken natuurlijk hoogst zelden in, al zijn er wel voorbeelden voorhanden; de bekendste was de Roemeen George Manolescu, die als de hertog van Otranto en als vorst Lahovary in verschillende landen de society onveilig maakte. Van deze heren is niet veel bekend, maar als we mogen geloven wat er gedrukt staat - en dat mogen we toch? - wemelde het in de decaden rond de eeuwwisseling op de daken van de gentleman-boeven.
De fictieve verhalen over deze nobele heren vormen aardig leesvoer, maar ze kunnen ook iets toevoegen aan onze kennis van de maatschappij in die dagen. Een samenleving krijgt gewoonlijk de lectuur die hij verdient en omgekeerd kan men uit die lectuur iets opmaken over het functioneren van de maatschappij.
De rol van 'de moderne Robin Hood' in de samenleving was in wezen gelijk aan de rol van zijn voorganger, de middeleeuwse Robin Hood. Dat wordt duidelijk als men een algemeen beeld van de gentleman- inbreker opstelt. Voordat we dit signalement kunnen samenstellen, zullen we eerst kennismaken met een paar van de meest roemruchte heren uit het genre.
Raffles
De bekendste van het gilde der nobele dieven was ongetwijfeld A.J. Raffles, wiens belevenissen in 1898 voor bet eerst in boekvorm verschenen. Zijn biograaf E. W. Hornung was de zwager van Arthur Conan Doyle, de schepper van Sherlock Holmes. Doyle keurde de opzet van de verhalen niet goed; 'You must not make the criminal a hero', zei hij. Inderdaad was het gevaarlijk als de held, het voorbeeld voor het volk, een misdadiger was, maar dit weerhield Hornung niet. Had Holmes zelf niet een keer ingebroken bij Charles Augustus Milverton om iemand te helpen? En het beste antwoord gaf Raffles zelf: 'Natuurlijk is het verkeerd, maar we kunnen niet allemaal moralisten zijn en de verdeling van de welvaart is sowieso erg onrechtvaardig.'
Hornung’s eerste boek The Amateur cracksman werd herdrukt als Raffles en The black mask en hierop volgden A thief in the night (1905) en Mr. Justice Raffles (1909). Na de dood van de auteur werd de serie voortgezet door Barry Perowne metThe return of Raffles (1933), She married Raffles (1936) en Raffles and the key man (1940). Er was een toneelbewerking en in 1977een T.V.- serie, waarvan David Fletcher op zijn beurt weer een boek maakte.
Een gentleman kon men herkennen aan zijn levenswijze en zijn gedragscode en ook bij Raffles was dit het geval. Hij bewoog zich in de 'betere kringen' en bezat eigen middelen, zij het ook dat deze illegaal verworven waren. Zo hoefde het hem bij zijn zwierige levensstijl aan niets te ontbreken. Raffles was geen normale beroepsdief, maar een liefhebber, de 'amateur cracksman'. Ook als sportman was hij een amateur, de beste slow-bowler van zijn tijd.
Dat amateurisme sluit aan bij het zestiende- eeuwse ideaal van de 'cortegiano', de man die eigen middelen had en op allerlei terreinen thuis was, maar altijd slechts als liefhebber. Door dit beeld, dat men onder andere tegenkomt bij Castiglione, worden de idealen van de middeleeuwse edelman verbonden met die van de latere gentleman.
Aan de gedragscode van de 'heer' stoorde Raffles zich iets minder. Hij bestal in principe nooit zijn gastheer - tenzij deze zich zelf niet als een heer gedroeg, want dan was er geen ruimte voor scrupules. Hij liet ook nooit zijn kameraad in de steek - tenzij het niet anders kon; uiteindelijk liet hij zijn beste vriend in de gevangenis belanden. Hij was in beginsel tegen geweldpleging omdat het wees op incompetentie, maar hij was bereid om iemand te doden als dat nodig was of ook wel louter uit wraakzucht.
De minder sympathieke trekken van Raffles kwamen met name naar voren in de relatie tot zijn vriend Bunny, die door hem werd onderhouden, misbruikt en uitgescholden. Raffles had zijn makker geholpen toen deze zelfmoord wilde plegen vanwege speelschulden en hij had hem tegelijk op het slechte pad gebracht.
Het gevolg hiervan was een haat-liefdeverhouding, waarin Bunny enerzijds dankbaar was vanwege de financiële voordelen, maar anderzijds tegelijk een afkeer had van het leven van misdadigheid. Zijn innerlijke strijd en zijn wankelmoedigheid vormden een rode draad die bekwaam door de verhalen werd geweven.
Bunny, tevens de verteller, was niet erg slim, maar dat maakte natuurlijk de intelligentie van de hoofdpersoon Raffles nog duidelijker. Men zou hier van een Watson-effect kunnen spreken. Bunny werd onkundig gehouden van de plannen van zijn vriend, zodat hij met zijn onschuldige gezicht de tegenstanders, slachtoffers zowel als politie, om de tuin kon leiden. Hierdoor kwam iedere nieuwe ontwikkeling voor de verteller en ook voor de lezer als een verrassing.
Behalve de veel voorkomende reeks diefstal-complicaties-redding werden de verhalen niet opgesteld volgens een vast schema, en door het ambivalente karakter van Bunny werd een zwart-wit-tekening vermeden. De afwisseling en de menselijke trekjes van de hoofdpersonen maken de boeken ook in deze tijd nog best het lezen waard.
Lupin
Terecht wijst men op allerlei voorlopers van Raffles. In de negentiende eeuw werd er vaker over deftige schurken geschreven. Ponson du Terrail publiceerde in 1859 een bundel verhalen over de gentleman-boef Rocambole en Guy Boothby schreef in 1897 over Simon Carne, de prins der zwendelaars. Ook navolgers van Hornung bleven niet uit: C.B. Booth, R. Austin Freeman, David Durham en ook Edgar Wallace en E. Phillips Oppenheim bewogen zich op dit terrein. Zeer geslaagd waren de verhalen van Grant Allen over Colonel Clay, die telkens weer de onsympathieke Zuid-Afrikaanse miljonair Vandrift oplichtte. Onlangs zijn er nog een paar verhalen van zijn hand uit An African millionaire (1897) herdrukt in een van de bundels van Hugh Greene.
Na RaffIes kreeg Arsène Lupin ongetwijfeld de grootste bekendheid. Zijn schepper was de Franse journalist en romanschrijver Maurice Leblanc, die zich geïnspireerd voelde door de stijl van Flaubert en Guy de Maupassant. In 1907 kreeg hij de opdracht om voor het tijdschrift Je sais tout een held te ontwerpen die de concurrentie met zowel Raffles als Sherlock Holmes aankon. Hij koos als naam voor zijn hoofdpersoon die van Arsène Lopin, een Parijs gemeenteraadslid die hij wilde pesten, maar toen deze protesteerde, werd er een letter gewijzigd. Er verscheen een vijf tiental boeken, een film, een tv-serie en een toneelstuk, waarvan door Edgar Jepson weer een roman werd gemaakt.
Lupin trad op zonder een vaste Watson. Wel had hij een grote organisatie van medewerkers achter zich, maar die bleven grotendeels in de schaduw. Ook hij bewoog zich in society-kringen, maar hij gebruikte daarbij nooit zijn eigen naam zoals Raffles. Hij 'zocht zijn werkterrein alleen in kastelen en salons’, hij bestal alleen de welgestelden en daarvan vooral de slechte rijkaards zoals baron Nathan Cahorn, ook wel Baron Satan genaamd, die 'zich wat al te veel verrijkt had.' De bezittende klasse in de derde republiek, gehaat vanwege corruptie, berucht door schandalen als dat van het Panamakanaal, was een populair doelwit. De gefrustreerde Franse arbeidende klasse las met genoegen, hoe het snel verdiende geld weer verloren ging.
Lupin had in zijn jeugd droevige omstandigheden meegemaakt en men had zijn moeder een groot onrecht aangedaan. Daardoor was hij al jong op het dievenpad geraakt. Later in zijn leven hield hij zich in toenemende mate bezig met het oplossen van misdaden het ontmaskeren van spionnen en het opsporen van schatten.
Ook hij leefde als een heer, ook hij was een amateur op allerlei gebied. Hij had medicijnen gestudeerd, hij was goochelaar geweest en leraar Japans worstelen en hij had met wielrijden een Grand Prix gewonnen. Opvallend was de liefhebberij die hij had in zijn misdadige activiteiten, het grote plezier waarmee hij zijn daden bedreef en de glimlach waarmee deze beschreven werden.
Onsympathieke trekken had Lupin ook. Hij stal in eerste instantie niet voor de armen, want in een holle rotsnaald voor de kust van Normandië ('L' Aiguille creuse') had hij enorme schatten vergaard. Af en toe echter gaf hij wel geld aan de ongelukkige slachtoffers van zijn tegenstanders- In de roman 813 zegt hij: 'Arsène Lupin is een fijngevoelige inbreker. Bloed staat hem tegen. Hij heeft nooit een andere misdaad begaan dan zich het eigendom van anderen toe-eigenen... slechts een kleine zonde', maar in vele verhalen pleegde hij toch met het grootste genoegen allerlei gewelddaden. Onsympathiek was ook de ruwe manier waarop hij met andermans gevoelens omsprong.
Hij kon zich zo goed vermommen dat hij sprekend leek op een bestaand persoon en op die manier gaf hij zich regelmatig uit voor een politieman en zelfs voor het hoofd van de Sureté. Ook de beroemde detective Herlock Sholmes werd meermalen door hem om de tuin geleid, onder andere in Arsène Lupin contre Herlock Sholmes.
Door zijn listige plannen ontstonden er ingewikkelde verhalen met soms verrassende wendingen. Er was geen vaste verteller en zelfs geen vaste hoofdpersoon; de auteur schreef afwisselend in de eerste en in de derde persoon en vaak werden alleen de gevolgen van Lupins optreden beschreven. Daardoor waren de ontwikkelingen in de verhalen voor de lezer nieuw, daardoor bleef Lupin veel meer dan Raffles een mysterieuze onbekende aan wiens denken en beweegredenen weinig woorden gewijd werden.
Naast korte verhalen vol schelms plezier verschenen er ook een aantal romans vol overdreven tragiek en melodrama, die voor de moderne lezer niet genietbaar zullen zijn. Door beide elementen, humor en tragiek, paste Lupin in de brede romantische stroming van de negentiende eeuw. De vrouw met wie hij trouwde in Les confidençes d' Arsène Lupin en die hij in hetzelfde boek weer verliet, beschouwde hem als 'een Byronachtige held, de romantische en ridderlijke bandiet'.
Lord Lister
Het Nederlandse taalgebied kent sinds 1914 Lord Lister. 'Ontegenzeggelijk staat vast, dat hij een gentleman is in zijn voorkomen en optreden als wat zijn diepste wezen betreft', schreef zijn secretaris Charles Brand in De schat op Chebuda.
'Gekleed voor de wandeling, in sportkostuum of in rok voor een avondfeest, aan de lunch of aan het diner, altijd zijn zijn manieren die van een man van de wereld, die precies weet hoe het hoort en die daarin menigeen een lesje kan geven. Hij is vriendelijk en minzaam voor zijn vrienden en voor hen, die hij zijn achting waardig keurt, maar streng en onverbiddelijk jegens allen, wier daden hij afkeurt. Dan neemt hij het recht in eigen hand, veroordeelt en slaat toe zonder iemand te raadplegen; dan is hij rechter en beul in eigen zaak, waarbij hij zich alleen door zijn rechtvaardigheidsgevoel laat leiden. Dan negeert hij desnoods de wet, dan trotseert hij de officiële politie die hij altijd te slim af is, dan meet hij zich de rol aan van een soort Deus ex machina. Elk middel om zijn doel te bereiken pakt hij aan en dat zijn er vele. Hij kan alles, letterlijk alles. Hij is zowel ingenieur als chemicus, arts als apotheker, fotograaf als schilder, smid als instrumentmaker. Hij is onmetelijk rijk en vermeerdert nog steeds zijn rijkdom, want wanneer hij een gewetenloos beursman, of een oplichter, of meervoudig miljonair bestraft door hem een deel van zijn misschien oneervol verworven vermogen af te nemen, dan gaat daarvan het grootste gedeelte naar hospitalen, kinderziekenhuizen en andere liefdadige instellingen, maar een gedeelte houdt hij om zich zelf en zijn kostbare huishouding in stand te kunnen houden en zich de middelen te verschaffen om de daden die hij noodzakelijk acht, te kunnen volbrengen. '
De avonturen van Lord Lister werden niet, zoals het gerucht onder verzamelaars wel ging, geschreven door een oud dametje uit België, maar door Felix Hageman, redacteur buitenland vanDe Telegraaf. Hij schaamde zich een beetje voor de serie en vond het product eigenlijk beneden zijn stand. Hageman achtte zichzelf een gentleman, zoals wel bleek toen hij zich in 1938 toch nog als de auteur bekend maakte. In een artikel in De Groene was Lister namelijk beschreven als een man in avondkostuum met een cape gevoerd met rode zijde. Hageman voelde zich geroepen om te protesteren; hij schreef dat een man van smaak natuurlijk een avondcape met witte zijde droeg!
De verhalen verschenen in de vorm van een weekblad van tweeëndertig bladzijden. Dergelijke pulpseries waren ér ook over Nick Carter, Harry Dickson en Buffalo Bill. Hageman dicteerde een aflevering in tien uur aan zijn typiste zonder verder iets te verbeteren en dat is ook wel te merken. Hij maakte er volgens zijn zeggen achthonderd, maar mijn berekeningen komen eerder tot zeshonderd.
Na een aantal jaren werden de blaadjes herdrukt onder een andere titel en vaak met een nieuwe voorplaat. Ook werd de tekst aangepast aan modernere omstandigheden: de Eerste Wereldoorlog werd de Tweede genoemd en het vliegtuig van de 'Lord' vloog bij iedere herdruk enkele honderden kilometers per uur sneller. In de latere versies kan men soms verschillende lagen ontdekken; tegelijk wordt er gesproken van de autobandieten van Bonnot, van de Russische revolutie, van de armoede in de crisisjaren en van de koude oorlog.
Lord Lister was een regelrechte nabootsing van zijn voorgangers en met name van de schepping van Hornung. Dat er ook van Lupin elementen werden overgenomen, zoals een holle rotsnaald met een schatkamer, kan men nauwelijks een verdienste noemen. Lister noemde zich zelfs John Raffles en de aanwezigheid van deze naam op het omslag zal de verkoop zeker geen kwaad gedaan hebben.
Het 'lenen' van namen was overigens heel gewoon; zo verscheen in de eerste wereldoorlog een serie over Sherlock Holmes die nooit de pen van Doyle had gekend. Hetzelfde overkwam Lister zelf: een Belgische uitgever kwam met een 'Nieuwe Lister Serie' totdat men hem dit verbood. Charles heette hierin Brent en zelfs Charles Kent. Ook was er een John Rafles serie, waarin zelfs de naam van de hoofdpersoon verkeerd gespeld werd.
In de Lister-reeks waren alle standaardelementen wat duidelijker en meer overdreven aanwezig dan elders: de Lord miste de onaangename trekken van zijn voorgangers, hij was veel nobeler en intelligenter oen de schurken waren veel slechter. Natuurlijk was Lister een gentleman - hij was immers een Lord - maar hij was ook een fijngevoelig mens, want hij hield niet van bloedvergieten. Of eigenlijk hield de uitgever niet van bloedvergieten, want het was de heer Nelissen die steeds Hageman vroeg om minder slachtoffers te maken en een nog minder gewaagde beschrijving te geven van vrouwelijk schoon. Dat laatste viel overigens nogal mee.
Vijftig tegen één
Door het grote aantal afleveringen kan men deze serie beter getalsmatig analyseren dan andere verhalen over gentleman-inbrekers. In een reeks van honderd opeenvolgende nummers heb ik geprobeerd, het belang rijkste thema vast te stellen van ieder verhaal.
In negentien verhalen gaat het voornamelijk om een vermogensdelict dat door Lister en zijn vrienden wordt gepleegd. Vaak betreft het inbraak, soms oplichting, maar slechts zelden is het botweg roof en het plegen van geweld bij de daden zelf is beperkt. Als regel dringt Lister zich onder een valse naam ergens binnen en neemt hij de rijkdommen gewoon mee.
De slachtoffers zijn zonder uitzondering onsympathieke rijkelui, maar zij hebben hun geld niet alleen op een oneerlijke wijze verkregen. In tweeënzestig procent van de gevallen draait het verhaal om het bestraffen van misdadigers, maar daarbij zorgde Lord Edward er bijna altijd voor dat hij hun buit meenam om er iets goeds mee te doen. Soms pleegde hij en passant zelf een diefstal.
In veertien van deze gevallen lost hij geheimzinnige moorden op en in 37 afleveringen strijdt hij tegen georganiseerde bendes. Deze bendes hebben eigenlijk meer weg van geheime genootschappen en zij geven de verhalen een apart sfeertje. Er is onder meer sprake van een Genootschap van de Gouden Sleutel, een overkoepelende organisatie van bendes over de hele wereld; waarbij onder meer de Raven in Londen, de Wolven in Parijs en Het Kwade Oog in de Verenigde Staten zijn aangesloten. Het hoofd van dit verbond zetelt in Londen en wordt meestal na een aantal afleveringen door Lister ten val gebracht. Dan wordt bij weer opgevolgd door een ander, gewoonlijk een doctor of een professor in de natuurkunde en de metafysica. Het voorbeeld voor deze meesterbreinen was ongetwijfeld professor Moriarty uit de Holmes-verhalen.
In een aantal verhalen vecht Lord Lister tegen Arthur, de zoon van Arsène Lupin, die minder nobel is dan zijn vader en dus op het kennelijk wel zeer slechte pad is geraakt. Favoriet is bij deze tweeënzestig verhalen het volgende schema: Lister redt iemand van de dood - hij zoekt de schuldige op - men betrapt hem en wil hem ter dood brengen - zijn vrienden redden hem. Ook komt nogal eens het volgende voor: Lister breekt ergens in - er wordt een lijk gevonden - een onschuldige wordt gearresteerd - Lister ontdekt de ware schuldige.
In zes verhalen gaat het om een erfeniskwestie, waarin valse erfgenamen en verdwenen kinderen van adel de sfeer van De Twee Wezen oproepen. In acht procent gaat het om louter avonturen in vreemde landen, waarbij overigens naast wilde volksstammen ook wilde roverbendes voorkomen. Twee van deze gevallen leveren verborgen schatten op. In slechts één verhaal gaat het om een gekke geleerde. In vier verhalen ten slotte krijgt Lister het aan de stok met linkse samenzweringen. Het betreft hier een keer nihilisten en verder Russische spionnen. De redacteur buitenland van een bekende krant zoekt het gevaar voor de wereldvrede en voor de rust in de maatschappij eerder in de Sovjet Unie dan in Duitsland.
De verhalen spelen voor drieëntwintig procent in de Verenigde Staten, waar na het drankverbod het gangsterdom was opgebloeid en voor twaalf procent in Frankrijk. Twee verhalen spelen in Italië, één in Spanje en twee op zee. Avonturen zonder meer worden vooral beleefd in Alaska (opgenomen in de V.S.), China (drie) en India (één). De rest speelt zich af in Engeland, vooral in Londen.
De Saint
Simon Templar (S.T., vandaar de (Saint) is de schepping van Leslie Charteris (Leslie Charles Bowyer Yin). Het eerste verhaal verscheen in 1928 onder de titel Enter the Saint, het laatste deel is nog niet in zicht. Er werden diverse films en TV-series gemaakt en van de scripts werden door andere schrijvers weer boeken vervaardigd. De geschiedenis herhaalt zich, de verhalen trouwens ook.
De avonturen van Simon Templar werden aanvankelijk beschreven in een omslachtige, gezwollen stijl, doorspekt met grappen en grollen. 'Maar van dat alles zag heer Happy Uniatz geen zier. Hij bespeurde een fles binnen handbereik en hield de fles met het stompe eind omboog. Toen Hoppy weer tot ruststand terugkeerde, was de fles leeg, het gezicht van Hoppy enkele tinten roder, en de uitdrukking van zijn gezicht nog steeds even luguber. Hij slaakte een zucht waarop een al maanden lang van water ontstoken nijlpaard trots had mogen zijn.Havank, die een aantal delen in het Nederlands vertaalde, kon aan de ban van deze verteltrant in zijn eigen werk niet ontkomen. Latere romans van Charteris waren iets gladder geschreven.
De eerste gentleman-inbrekers bewogen zich voornamelijk in de society, maar Simon Templar liet zich slechts af en toe in hogere kringen zien. Zijn voorgangers verborgen hun identiteit, maar na een paar avonturen wist iedereen in Engeland, wie de Saint was. Een man als Raffles stal van allerlei rijke mensen, maar de Saint plukte voornamelijk misdadigers, zowel Engelse zwendelaars als Amerikaanse gangsters. In het respectabel worden van de heldschurk kwam hij dus weer een stukje verder.
Hij gaf ook geld aan de verdrukten; in The misfortunes of mr. Teal bijvoorbeeld richtte hij een fonds op voor de slachtoffers van de oorlogsprofiteurs die door hem werden gechanteerd.
Het fatsoenlijk worden ging nog verder: in de latere delen was de heilige geen dief meer en op de televisie werd hij een soort particuliere detective, welgesteld maar verder nauwelijks te onderscheiden van andere speurders. Zelfs de politie stelde daar zijn medewerking op prijs.
Charteris sprak zijn afkeer uit van de tv-serie en de daaruit voortvloeiende boeken, maar hij werkte er zelf aan mee en bevorderde zo dat de gentleman-boef een zeer matige en tamelijk burgerlijke speurder werd.
Een Nederlandse nabootsing van zeer geringe kwaliteit was John Templar, gentleman-avonturier, een serie pulpbladen van ruim vijftig deeltjes. Meer bekendheid kreeg een Engelse verwant, The baron, van John Creasy, ook bekend als J.J. Marricen Michael Halliday, die meer dan vijfhonderd boeken over allerlei detectives schreef.
Pulphelden
Voor een inzicht in het totaalbeeld van de gentleman-inbreker kan men het beste het lezerspubliek als uitgangspunt nemen. De verhalen waren vooral bestemd voor de onderste lagen van het lezende volk en dat blijkt wel uit de vorm van publicatie: in tijdschriften, met name in pulpbladen. Hoewel vele verhalen werden gebundeld tot romans, waren ook hiervan de uitvoeringen vaak goedkoop. Naarmate het papier slechter was en de prijs lager, naarmate dus het volk de aanschaf kon betalen, werd het verhaal steeds meer op de massa gericht: Raffles verscheen nog op glad papier, maar Lord Lister was een echte pulpheld.
Het uitgangspunt hierbij was niet hoe deze massa in werkelijkheid was, maar welk beeld de schrijvers ervan hadden. Omdat men dacht dat het volk beter korte verhalen kon volgen dan lange, ingewikkelde romans, werden er vooral korte verhalen geschreven. 'De massa is dom' zei Lord Lister en met hem Hageman. Het lagere volk voelde zich kennelijk ook meer aangetrokken tot sensatie en tot een duidelijke zwart-wit-tekening, waarin de hoofdpersonen weinig dimensie kregen. De sterk romantische trekken die we soms tegenkwamen, vooral bij Lupin, waren bij het publiek geliefd sinds het begin van de negentiende eeuw; de roverhoofdman Rinaldo Rinaldini is een vergelijkbare romantische held.
Er is een noodzakelijke inwendige logica in de opbouw van de verhalen over gentleman-inbrekers. Voor de massa moest de hoofdpersoon per definitie sympathiek zijn en bewonderenswaardig. Daarbij hoorden ook uiterlijke kenmerken: hij was groot en sterk en knap en in verband met zijn nachtelijke activiteiten gewoonlijk donker. Hij was rechtschapen en intelligent en hij had gestudeerd. Maar deze figuren verwachtte het volk juist in de betere kringen en daarom moest hij een gentleman zijn, in de Victoriaanse tijd het toppunt van bewonderenswaardigheid. Het lagere volk koos zijn held uit de hogere kringen.
Er was echter een structureel probleem: hoe kun je een misdadiger rechtschapen en bewonderenswaardig laten zijn? 'You must not make the criminal a hero', zei Doyle nog. Om de misdadigheid van de held te verkopen, vond men het Grote Onrecht uit; doordat hij zelf of zijn familie ooit onrechtvaardig behandeld waren, werd het heel logisch en verklaarbaar dat de hoofdpersoon het slechte pad op ging.
De gespleten aard, het karakter van gentleman en boef, blijkt ook uit de verschijningsvormen van de held: hij leidde meestal een dubbelleven van enerzijds overdag de respectabele society- figuur en anderzijds in de nacht een gemaskerde of vermomde dief.
Hierbij kwam de held-schurk natuurlijk ook in conflict met de autoriteiten en vooral met de politie. Als nu de held positief was, moest de politie in het zwart-wit-beeld wel veel negatiefs hebben. Men zocht het vooral in domheid: de inspecteurs Mackenzie, Ganimard, Baxter, Teal c.s. hadden maar zeer beperkte intellectuele capaciteiten. De aardigste momenten ziet men vaak als de gezagsdragers door de hoofdpersoon voor de gek worden gehouden.
Het overtroeven van de politie, wat men al bij Sherlock Holmes tegenkomt, sloot aan bij de afkeer die het publiek had van het gezag. Niet voor niets zijn de helden van detectiveromans zo vaak burgers in plaats van beambten.
In de industriële revolutie waren er veel meer mogelijkheden ontstaan voor communicatie en verkeer en daardoor had de overheid een veel vastere greep op de maatschappij gekregen. Dit kwam onder meer naar voren in een beter georganiseerde en doeltreffender politiemacht. Hoewel iedereen natuurlijk dankbaar diende te zijn voor de bescherming van persoon en goederen, een liberaal stokpaardje, werd de politie toch vooral ingezet ten bate van diegenen die in ruime mate deze aardse goederen hadden. De politie was er voor de bezittende klasse, zo dacht menigeen, en niet voor het volk. Dat maakte de agent bij de massa niet altijd bemind, maar het maakte de gentleman-schurk wel populair.
Hij immers bestal juist diegenen die door de politie werden beschermd en deed zo wat de meeste mensen niet durfden te doen maar wel zouden willen. Daarin ligt een veel wezenlijker rechtvaardiging van zijn diefstallen: hij trad op namens de arbeidende klasse en deze kon zich tot op zekere hoogte met hem identificeren Soms gaf hij het gestolene aan de armen en daarom sprak men over 'de moderne Robin Hood', 'he takes from the rich to give to the poor’, maar dat is niet het wezenlijke. De essentie ligt in de wraak die hij nam op de uitbuiters.
De schrijvers van de verhalen behoorden gewoonlijk zelf tot de 'betere kringen', maar het succes dat ze bij de massa hadden en het geld dat zij verdienden, maakte het aantrekkelijk om zich tegen hun eigen klasse te keren. Men krijgt de indruk dat ze het niet met genoegen deden, dat ze soms op hun werk neerzagen, zoals bij voorbeeld Hageman, die liever niet voor zijn auteurschap uitkwam.
Naast de wraakneming op de uitbuiters was een tweede functie van de held het bestraffen van 'gewone' misdadigers, vooral weer van degenen die zich hadden verrijkt ten koste van de armen. Ook hier zag de massa dat er nog echte gerechtigheid was en dat de slachtoffers gewroken werden. Er is daardoor een verwantschap met andere pulphelden, vooral met het type van de gemaskerde wreker, zoals zij in de Verenigde Staten in de jaren '30 ontstonden: The Shadow, The Spider en uiteindelijk Batman.
Maar in geen enkel opzicht wilde de gentleman-inbreker de maatschappij echt veranderen; hij was immers een heer. Ook de schrijvers van de avonturen waren heren en zij hadden er weinig belang bij, de revolutie te prediken. Niet voor niets keerde Lord Lister zich zo fel tegen revolutionairen en communisten. Het was prima als de arbeidende klasse in een held kon geloven, zoals men ook in Sinterklaas kon geloven. Beiden waren geheimzinnige figuren die in de nacht op het dak rondwaarden en die men niet kon grijpen. Beiden waren ook niet meer dan zoethoudertjes.
De moderne Robin Hood
Al eerder doken de namen op van Robin Hood en Rinaldo Rinaldini. Er is een treffende overeenkomst tussen onze gentleman-inbrekers en deze oudere volkshelden. In het verleden ontstonden talloze verhalen over helden aan de zelfkant van de maatschappij. Als de nobele bandieten in werkelijkheid in de samenleving voorhanden waren, maakte men hun levensverhaal nog mooier en als ze er niet waren, schoof men andere, 'gewone' boeven in de rol van held. In zijn boek Bandits (1969) heeftHobsbawn een onderzoek gedaan naar de bestaande rovers in agrarische gemeenschappen die door de publieke opinie niet zomaar als misdadigers werden beschouwd. Het boek berust echter voor een groot gedeelte op overleveringen en geschreven verhalen en men moet het minder zien als een studie van de bandieten zelf dan als een beschrijving van het beeld dat het volk zich van zijn helden vormde.
Hobsbawn onderscheidt drie types: de edele rover (Robin Hood), de primitieve verzetsstrijder en de wreker. We moeten de overeenkomsten met de gentleman-inbreker vooral zoeken bij het eerste type. De kenmerken van het beeld dat het volk van de 'edele rover' had, somt de auteur op in negen punten, die ik hier beknopt weergeef met mijn commentaar.
' - 'Hij begint zijn loopbaan in de misdaad als een slachtoffer van onrecht.' We zagen al, dat ook de gentleman-inbreker een Groot Onrecht had geleden.
- 'Hij maakt onrecht weer goed.' Ook dit komt overeen.
- 'Hij steelt van de rijken en geeft aan de armen,' zoals met name Lord Lister, Lupin en de Saint ook deden.
- 'Hij doodt slechts uit zelfverdediging of uit gerechtvaardigde wraak', dat zeggen de schrijvers van onze romans eveneens van hun helden.
- 'Hij verlaat de gemeenschap niet.' De gentleman-inbreker is altijd onder zijn eigen naam of onder een aangenomen identiteit in de samenleving aanwezig.
- 'Hij wordt bewonderd en geholpen door zijn volk.' Hier kan men wijzen op de populariteit van de gentleman-boef.
- 'Hij sterft slechts door verraad'; een punt dat niet in aanmerking komt doordat literaire helden zelden sterven.
- 'Hij is in theorie onzichtbaar en onkwetsbaar.' De gentleman-inbreker glipt in het duister of in vermomming door de mazen van de wet: de kogels fluiten hem om de oren maar raken nooit het hoofd.
- 'Hij is niet de vijand van de koning, die de bron van het recht is, maar slechts van plaatselijke onderdrukkers.' Vervangt men de koning hier door het recht zelf ('de held wil het bestaande recht niet omver werpen'), dan is de overeenkomst vrij volledig.
Men verwachtte van Hobsbawns bandieten dat zij de rechtvaardige, traditionele betrekkingen tussen arm en rijk zouden herstellen. Het is een strijd tussen degenen die het oude recht aan hun kant hebben en degenen die dat recht verkrachten, aldus Maurice Keen (The Outlaws of medieval legend, 1961). Dezelfde rol is in de industriele maatschappij toebedacht aan de gentleman-schurk. Als in de industriële revolutie nieuwe vormen van onrechtvaardigheid zijn uitgevonden en als de arbeidende klasse zich van zijn ellende bewust gaat worden, moet de held de veronderstelde rechtvaardige toestand herstellen. In Engeland en Frankrijk verscheen de moderne Robin Hood het eerst, in Nederland, waar de industriële revolutie later kwam, verscheen hij pas na jaren.
Met het verschuiven en veranderen van de verhoudingen tussen de klassen verdween de behoefte aan de gentleman-inbreker. Dat was al waarneembaar toen men hem langzaam fatsoenlijker zag worden. Hoewel er de laatste tijd, met name op de televisie, een hernieuwde belangstelling voor de gentleman-boef bestaat, kan men dat niet zomaar toeschrijven aan het stagneren van de economie' of aan het verarmen van de arbeider. De held wordt tegenwoordig afgebeeld als een romantische figuur, meestal uit het verre, soms potsierlijke verleden en hij heeft geen functie voor het heden. Is de gentleman-inbreker dood?
Dick Berents
'Het was een donkere nacht, omstreeks één uur. Beiden waren zoals gewoonlijk in avondtoilet en droegen onder hun mantel de nodige gereedschappen mee in een kleine tas, die aan een riem over hun schouder hing, terwijl Charles Brand bovendien voorzien was van een sterk bruin lederen valiesje.' (Uit: Een duel op leven en dood)
Het waren geen feestgangers die daar in rokkostuum door de nacht dwaalden noch loodgieters op een late klus. De man die met zijn vriend over de hoge daken liep, was geen 'vreemdeling die verdwaald is zeker' maar een gentleman-inbreker. Hij gaf wel, net als de goede Sint, een deel van zijn vermogen aan andere mensen, maar hij had die rijkdommen eerst gestolen.
Echte heren braken natuurlijk hoogst zelden in, al zijn er wel voorbeelden voorhanden; de bekendste was de Roemeen George Manolescu, die als de hertog van Otranto en als vorst Lahovary in verschillende landen de society onveilig maakte. Van deze heren is niet veel bekend, maar als we mogen geloven wat er gedrukt staat - en dat mogen we toch? - wemelde het in de decaden rond de eeuwwisseling op de daken van de gentleman-boeven.
De fictieve verhalen over deze nobele heren vormen aardig leesvoer, maar ze kunnen ook iets toevoegen aan onze kennis van de maatschappij in die dagen. Een samenleving krijgt gewoonlijk de lectuur die hij verdient en omgekeerd kan men uit die lectuur iets opmaken over het functioneren van de maatschappij.
De rol van 'de moderne Robin Hood' in de samenleving was in wezen gelijk aan de rol van zijn voorganger, de middeleeuwse Robin Hood. Dat wordt duidelijk als men een algemeen beeld van de gentleman- inbreker opstelt. Voordat we dit signalement kunnen samenstellen, zullen we eerst kennismaken met een paar van de meest roemruchte heren uit het genre.
Raffles
De bekendste van het gilde der nobele dieven was ongetwijfeld A.J. Raffles, wiens belevenissen in 1898 voor bet eerst in boekvorm verschenen. Zijn biograaf E. W. Hornung was de zwager van Arthur Conan Doyle, de schepper van Sherlock Holmes. Doyle keurde de opzet van de verhalen niet goed; 'You must not make the criminal a hero', zei hij. Inderdaad was het gevaarlijk als de held, het voorbeeld voor het volk, een misdadiger was, maar dit weerhield Hornung niet. Had Holmes zelf niet een keer ingebroken bij Charles Augustus Milverton om iemand te helpen? En het beste antwoord gaf Raffles zelf: 'Natuurlijk is het verkeerd, maar we kunnen niet allemaal moralisten zijn en de verdeling van de welvaart is sowieso erg onrechtvaardig.'
Hornung’s eerste boek The Amateur cracksman werd herdrukt als Raffles en The black mask en hierop volgden A thief in the night (1905) en Mr. Justice Raffles (1909). Na de dood van de auteur werd de serie voortgezet door Barry Perowne metThe return of Raffles (1933), She married Raffles (1936) en Raffles and the key man (1940). Er was een toneelbewerking en in 1977een T.V.- serie, waarvan David Fletcher op zijn beurt weer een boek maakte.
Een gentleman kon men herkennen aan zijn levenswijze en zijn gedragscode en ook bij Raffles was dit het geval. Hij bewoog zich in de 'betere kringen' en bezat eigen middelen, zij het ook dat deze illegaal verworven waren. Zo hoefde het hem bij zijn zwierige levensstijl aan niets te ontbreken. Raffles was geen normale beroepsdief, maar een liefhebber, de 'amateur cracksman'. Ook als sportman was hij een amateur, de beste slow-bowler van zijn tijd.
Dat amateurisme sluit aan bij het zestiende- eeuwse ideaal van de 'cortegiano', de man die eigen middelen had en op allerlei terreinen thuis was, maar altijd slechts als liefhebber. Door dit beeld, dat men onder andere tegenkomt bij Castiglione, worden de idealen van de middeleeuwse edelman verbonden met die van de latere gentleman.
Aan de gedragscode van de 'heer' stoorde Raffles zich iets minder. Hij bestal in principe nooit zijn gastheer - tenzij deze zich zelf niet als een heer gedroeg, want dan was er geen ruimte voor scrupules. Hij liet ook nooit zijn kameraad in de steek - tenzij het niet anders kon; uiteindelijk liet hij zijn beste vriend in de gevangenis belanden. Hij was in beginsel tegen geweldpleging omdat het wees op incompetentie, maar hij was bereid om iemand te doden als dat nodig was of ook wel louter uit wraakzucht.
De minder sympathieke trekken van Raffles kwamen met name naar voren in de relatie tot zijn vriend Bunny, die door hem werd onderhouden, misbruikt en uitgescholden. Raffles had zijn makker geholpen toen deze zelfmoord wilde plegen vanwege speelschulden en hij had hem tegelijk op het slechte pad gebracht.
Het gevolg hiervan was een haat-liefdeverhouding, waarin Bunny enerzijds dankbaar was vanwege de financiële voordelen, maar anderzijds tegelijk een afkeer had van het leven van misdadigheid. Zijn innerlijke strijd en zijn wankelmoedigheid vormden een rode draad die bekwaam door de verhalen werd geweven.
Bunny, tevens de verteller, was niet erg slim, maar dat maakte natuurlijk de intelligentie van de hoofdpersoon Raffles nog duidelijker. Men zou hier van een Watson-effect kunnen spreken. Bunny werd onkundig gehouden van de plannen van zijn vriend, zodat hij met zijn onschuldige gezicht de tegenstanders, slachtoffers zowel als politie, om de tuin kon leiden. Hierdoor kwam iedere nieuwe ontwikkeling voor de verteller en ook voor de lezer als een verrassing.
Behalve de veel voorkomende reeks diefstal-complicaties-redding werden de verhalen niet opgesteld volgens een vast schema, en door het ambivalente karakter van Bunny werd een zwart-wit-tekening vermeden. De afwisseling en de menselijke trekjes van de hoofdpersonen maken de boeken ook in deze tijd nog best het lezen waard.
Lupin
Terecht wijst men op allerlei voorlopers van Raffles. In de negentiende eeuw werd er vaker over deftige schurken geschreven. Ponson du Terrail publiceerde in 1859 een bundel verhalen over de gentleman-boef Rocambole en Guy Boothby schreef in 1897 over Simon Carne, de prins der zwendelaars. Ook navolgers van Hornung bleven niet uit: C.B. Booth, R. Austin Freeman, David Durham en ook Edgar Wallace en E. Phillips Oppenheim bewogen zich op dit terrein. Zeer geslaagd waren de verhalen van Grant Allen over Colonel Clay, die telkens weer de onsympathieke Zuid-Afrikaanse miljonair Vandrift oplichtte. Onlangs zijn er nog een paar verhalen van zijn hand uit An African millionaire (1897) herdrukt in een van de bundels van Hugh Greene.
Na RaffIes kreeg Arsène Lupin ongetwijfeld de grootste bekendheid. Zijn schepper was de Franse journalist en romanschrijver Maurice Leblanc, die zich geïnspireerd voelde door de stijl van Flaubert en Guy de Maupassant. In 1907 kreeg hij de opdracht om voor het tijdschrift Je sais tout een held te ontwerpen die de concurrentie met zowel Raffles als Sherlock Holmes aankon. Hij koos als naam voor zijn hoofdpersoon die van Arsène Lopin, een Parijs gemeenteraadslid die hij wilde pesten, maar toen deze protesteerde, werd er een letter gewijzigd. Er verscheen een vijf tiental boeken, een film, een tv-serie en een toneelstuk, waarvan door Edgar Jepson weer een roman werd gemaakt.
Lupin trad op zonder een vaste Watson. Wel had hij een grote organisatie van medewerkers achter zich, maar die bleven grotendeels in de schaduw. Ook hij bewoog zich in society-kringen, maar hij gebruikte daarbij nooit zijn eigen naam zoals Raffles. Hij 'zocht zijn werkterrein alleen in kastelen en salons’, hij bestal alleen de welgestelden en daarvan vooral de slechte rijkaards zoals baron Nathan Cahorn, ook wel Baron Satan genaamd, die 'zich wat al te veel verrijkt had.' De bezittende klasse in de derde republiek, gehaat vanwege corruptie, berucht door schandalen als dat van het Panamakanaal, was een populair doelwit. De gefrustreerde Franse arbeidende klasse las met genoegen, hoe het snel verdiende geld weer verloren ging.
Lupin had in zijn jeugd droevige omstandigheden meegemaakt en men had zijn moeder een groot onrecht aangedaan. Daardoor was hij al jong op het dievenpad geraakt. Later in zijn leven hield hij zich in toenemende mate bezig met het oplossen van misdaden het ontmaskeren van spionnen en het opsporen van schatten.
Ook hij leefde als een heer, ook hij was een amateur op allerlei gebied. Hij had medicijnen gestudeerd, hij was goochelaar geweest en leraar Japans worstelen en hij had met wielrijden een Grand Prix gewonnen. Opvallend was de liefhebberij die hij had in zijn misdadige activiteiten, het grote plezier waarmee hij zijn daden bedreef en de glimlach waarmee deze beschreven werden.
Onsympathieke trekken had Lupin ook. Hij stal in eerste instantie niet voor de armen, want in een holle rotsnaald voor de kust van Normandië ('L' Aiguille creuse') had hij enorme schatten vergaard. Af en toe echter gaf hij wel geld aan de ongelukkige slachtoffers van zijn tegenstanders- In de roman 813 zegt hij: 'Arsène Lupin is een fijngevoelige inbreker. Bloed staat hem tegen. Hij heeft nooit een andere misdaad begaan dan zich het eigendom van anderen toe-eigenen... slechts een kleine zonde', maar in vele verhalen pleegde hij toch met het grootste genoegen allerlei gewelddaden. Onsympathiek was ook de ruwe manier waarop hij met andermans gevoelens omsprong.
Hij kon zich zo goed vermommen dat hij sprekend leek op een bestaand persoon en op die manier gaf hij zich regelmatig uit voor een politieman en zelfs voor het hoofd van de Sureté. Ook de beroemde detective Herlock Sholmes werd meermalen door hem om de tuin geleid, onder andere in Arsène Lupin contre Herlock Sholmes.
Door zijn listige plannen ontstonden er ingewikkelde verhalen met soms verrassende wendingen. Er was geen vaste verteller en zelfs geen vaste hoofdpersoon; de auteur schreef afwisselend in de eerste en in de derde persoon en vaak werden alleen de gevolgen van Lupins optreden beschreven. Daardoor waren de ontwikkelingen in de verhalen voor de lezer nieuw, daardoor bleef Lupin veel meer dan Raffles een mysterieuze onbekende aan wiens denken en beweegredenen weinig woorden gewijd werden.
Naast korte verhalen vol schelms plezier verschenen er ook een aantal romans vol overdreven tragiek en melodrama, die voor de moderne lezer niet genietbaar zullen zijn. Door beide elementen, humor en tragiek, paste Lupin in de brede romantische stroming van de negentiende eeuw. De vrouw met wie hij trouwde in Les confidençes d' Arsène Lupin en die hij in hetzelfde boek weer verliet, beschouwde hem als 'een Byronachtige held, de romantische en ridderlijke bandiet'.
Lord Lister
Het Nederlandse taalgebied kent sinds 1914 Lord Lister. 'Ontegenzeggelijk staat vast, dat hij een gentleman is in zijn voorkomen en optreden als wat zijn diepste wezen betreft', schreef zijn secretaris Charles Brand in De schat op Chebuda.
'Gekleed voor de wandeling, in sportkostuum of in rok voor een avondfeest, aan de lunch of aan het diner, altijd zijn zijn manieren die van een man van de wereld, die precies weet hoe het hoort en die daarin menigeen een lesje kan geven. Hij is vriendelijk en minzaam voor zijn vrienden en voor hen, die hij zijn achting waardig keurt, maar streng en onverbiddelijk jegens allen, wier daden hij afkeurt. Dan neemt hij het recht in eigen hand, veroordeelt en slaat toe zonder iemand te raadplegen; dan is hij rechter en beul in eigen zaak, waarbij hij zich alleen door zijn rechtvaardigheidsgevoel laat leiden. Dan negeert hij desnoods de wet, dan trotseert hij de officiële politie die hij altijd te slim af is, dan meet hij zich de rol aan van een soort Deus ex machina. Elk middel om zijn doel te bereiken pakt hij aan en dat zijn er vele. Hij kan alles, letterlijk alles. Hij is zowel ingenieur als chemicus, arts als apotheker, fotograaf als schilder, smid als instrumentmaker. Hij is onmetelijk rijk en vermeerdert nog steeds zijn rijkdom, want wanneer hij een gewetenloos beursman, of een oplichter, of meervoudig miljonair bestraft door hem een deel van zijn misschien oneervol verworven vermogen af te nemen, dan gaat daarvan het grootste gedeelte naar hospitalen, kinderziekenhuizen en andere liefdadige instellingen, maar een gedeelte houdt hij om zich zelf en zijn kostbare huishouding in stand te kunnen houden en zich de middelen te verschaffen om de daden die hij noodzakelijk acht, te kunnen volbrengen. '
De avonturen van Lord Lister werden niet, zoals het gerucht onder verzamelaars wel ging, geschreven door een oud dametje uit België, maar door Felix Hageman, redacteur buitenland vanDe Telegraaf. Hij schaamde zich een beetje voor de serie en vond het product eigenlijk beneden zijn stand. Hageman achtte zichzelf een gentleman, zoals wel bleek toen hij zich in 1938 toch nog als de auteur bekend maakte. In een artikel in De Groene was Lister namelijk beschreven als een man in avondkostuum met een cape gevoerd met rode zijde. Hageman voelde zich geroepen om te protesteren; hij schreef dat een man van smaak natuurlijk een avondcape met witte zijde droeg!
De verhalen verschenen in de vorm van een weekblad van tweeëndertig bladzijden. Dergelijke pulpseries waren ér ook over Nick Carter, Harry Dickson en Buffalo Bill. Hageman dicteerde een aflevering in tien uur aan zijn typiste zonder verder iets te verbeteren en dat is ook wel te merken. Hij maakte er volgens zijn zeggen achthonderd, maar mijn berekeningen komen eerder tot zeshonderd.
Na een aantal jaren werden de blaadjes herdrukt onder een andere titel en vaak met een nieuwe voorplaat. Ook werd de tekst aangepast aan modernere omstandigheden: de Eerste Wereldoorlog werd de Tweede genoemd en het vliegtuig van de 'Lord' vloog bij iedere herdruk enkele honderden kilometers per uur sneller. In de latere versies kan men soms verschillende lagen ontdekken; tegelijk wordt er gesproken van de autobandieten van Bonnot, van de Russische revolutie, van de armoede in de crisisjaren en van de koude oorlog.
Lord Lister was een regelrechte nabootsing van zijn voorgangers en met name van de schepping van Hornung. Dat er ook van Lupin elementen werden overgenomen, zoals een holle rotsnaald met een schatkamer, kan men nauwelijks een verdienste noemen. Lister noemde zich zelfs John Raffles en de aanwezigheid van deze naam op het omslag zal de verkoop zeker geen kwaad gedaan hebben.
Het 'lenen' van namen was overigens heel gewoon; zo verscheen in de eerste wereldoorlog een serie over Sherlock Holmes die nooit de pen van Doyle had gekend. Hetzelfde overkwam Lister zelf: een Belgische uitgever kwam met een 'Nieuwe Lister Serie' totdat men hem dit verbood. Charles heette hierin Brent en zelfs Charles Kent. Ook was er een John Rafles serie, waarin zelfs de naam van de hoofdpersoon verkeerd gespeld werd.
In de Lister-reeks waren alle standaardelementen wat duidelijker en meer overdreven aanwezig dan elders: de Lord miste de onaangename trekken van zijn voorgangers, hij was veel nobeler en intelligenter oen de schurken waren veel slechter. Natuurlijk was Lister een gentleman - hij was immers een Lord - maar hij was ook een fijngevoelig mens, want hij hield niet van bloedvergieten. Of eigenlijk hield de uitgever niet van bloedvergieten, want het was de heer Nelissen die steeds Hageman vroeg om minder slachtoffers te maken en een nog minder gewaagde beschrijving te geven van vrouwelijk schoon. Dat laatste viel overigens nogal mee.
Vijftig tegen één
Door het grote aantal afleveringen kan men deze serie beter getalsmatig analyseren dan andere verhalen over gentleman-inbrekers. In een reeks van honderd opeenvolgende nummers heb ik geprobeerd, het belang rijkste thema vast te stellen van ieder verhaal.
In negentien verhalen gaat het voornamelijk om een vermogensdelict dat door Lister en zijn vrienden wordt gepleegd. Vaak betreft het inbraak, soms oplichting, maar slechts zelden is het botweg roof en het plegen van geweld bij de daden zelf is beperkt. Als regel dringt Lister zich onder een valse naam ergens binnen en neemt hij de rijkdommen gewoon mee.
De slachtoffers zijn zonder uitzondering onsympathieke rijkelui, maar zij hebben hun geld niet alleen op een oneerlijke wijze verkregen. In tweeënzestig procent van de gevallen draait het verhaal om het bestraffen van misdadigers, maar daarbij zorgde Lord Edward er bijna altijd voor dat hij hun buit meenam om er iets goeds mee te doen. Soms pleegde hij en passant zelf een diefstal.
In veertien van deze gevallen lost hij geheimzinnige moorden op en in 37 afleveringen strijdt hij tegen georganiseerde bendes. Deze bendes hebben eigenlijk meer weg van geheime genootschappen en zij geven de verhalen een apart sfeertje. Er is onder meer sprake van een Genootschap van de Gouden Sleutel, een overkoepelende organisatie van bendes over de hele wereld; waarbij onder meer de Raven in Londen, de Wolven in Parijs en Het Kwade Oog in de Verenigde Staten zijn aangesloten. Het hoofd van dit verbond zetelt in Londen en wordt meestal na een aantal afleveringen door Lister ten val gebracht. Dan wordt bij weer opgevolgd door een ander, gewoonlijk een doctor of een professor in de natuurkunde en de metafysica. Het voorbeeld voor deze meesterbreinen was ongetwijfeld professor Moriarty uit de Holmes-verhalen.
In een aantal verhalen vecht Lord Lister tegen Arthur, de zoon van Arsène Lupin, die minder nobel is dan zijn vader en dus op het kennelijk wel zeer slechte pad is geraakt. Favoriet is bij deze tweeënzestig verhalen het volgende schema: Lister redt iemand van de dood - hij zoekt de schuldige op - men betrapt hem en wil hem ter dood brengen - zijn vrienden redden hem. Ook komt nogal eens het volgende voor: Lister breekt ergens in - er wordt een lijk gevonden - een onschuldige wordt gearresteerd - Lister ontdekt de ware schuldige.
In zes verhalen gaat het om een erfeniskwestie, waarin valse erfgenamen en verdwenen kinderen van adel de sfeer van De Twee Wezen oproepen. In acht procent gaat het om louter avonturen in vreemde landen, waarbij overigens naast wilde volksstammen ook wilde roverbendes voorkomen. Twee van deze gevallen leveren verborgen schatten op. In slechts één verhaal gaat het om een gekke geleerde. In vier verhalen ten slotte krijgt Lister het aan de stok met linkse samenzweringen. Het betreft hier een keer nihilisten en verder Russische spionnen. De redacteur buitenland van een bekende krant zoekt het gevaar voor de wereldvrede en voor de rust in de maatschappij eerder in de Sovjet Unie dan in Duitsland.
De verhalen spelen voor drieëntwintig procent in de Verenigde Staten, waar na het drankverbod het gangsterdom was opgebloeid en voor twaalf procent in Frankrijk. Twee verhalen spelen in Italië, één in Spanje en twee op zee. Avonturen zonder meer worden vooral beleefd in Alaska (opgenomen in de V.S.), China (drie) en India (één). De rest speelt zich af in Engeland, vooral in Londen.
De Saint
Simon Templar (S.T., vandaar de (Saint) is de schepping van Leslie Charteris (Leslie Charles Bowyer Yin). Het eerste verhaal verscheen in 1928 onder de titel Enter the Saint, het laatste deel is nog niet in zicht. Er werden diverse films en TV-series gemaakt en van de scripts werden door andere schrijvers weer boeken vervaardigd. De geschiedenis herhaalt zich, de verhalen trouwens ook.
De avonturen van Simon Templar werden aanvankelijk beschreven in een omslachtige, gezwollen stijl, doorspekt met grappen en grollen. 'Maar van dat alles zag heer Happy Uniatz geen zier. Hij bespeurde een fles binnen handbereik en hield de fles met het stompe eind omboog. Toen Hoppy weer tot ruststand terugkeerde, was de fles leeg, het gezicht van Hoppy enkele tinten roder, en de uitdrukking van zijn gezicht nog steeds even luguber. Hij slaakte een zucht waarop een al maanden lang van water ontstoken nijlpaard trots had mogen zijn.Havank, die een aantal delen in het Nederlands vertaalde, kon aan de ban van deze verteltrant in zijn eigen werk niet ontkomen. Latere romans van Charteris waren iets gladder geschreven.
De eerste gentleman-inbrekers bewogen zich voornamelijk in de society, maar Simon Templar liet zich slechts af en toe in hogere kringen zien. Zijn voorgangers verborgen hun identiteit, maar na een paar avonturen wist iedereen in Engeland, wie de Saint was. Een man als Raffles stal van allerlei rijke mensen, maar de Saint plukte voornamelijk misdadigers, zowel Engelse zwendelaars als Amerikaanse gangsters. In het respectabel worden van de heldschurk kwam hij dus weer een stukje verder.
Hij gaf ook geld aan de verdrukten; in The misfortunes of mr. Teal bijvoorbeeld richtte hij een fonds op voor de slachtoffers van de oorlogsprofiteurs die door hem werden gechanteerd.
Het fatsoenlijk worden ging nog verder: in de latere delen was de heilige geen dief meer en op de televisie werd hij een soort particuliere detective, welgesteld maar verder nauwelijks te onderscheiden van andere speurders. Zelfs de politie stelde daar zijn medewerking op prijs.
Charteris sprak zijn afkeer uit van de tv-serie en de daaruit voortvloeiende boeken, maar hij werkte er zelf aan mee en bevorderde zo dat de gentleman-boef een zeer matige en tamelijk burgerlijke speurder werd.
Een Nederlandse nabootsing van zeer geringe kwaliteit was John Templar, gentleman-avonturier, een serie pulpbladen van ruim vijftig deeltjes. Meer bekendheid kreeg een Engelse verwant, The baron, van John Creasy, ook bekend als J.J. Marricen Michael Halliday, die meer dan vijfhonderd boeken over allerlei detectives schreef.
Pulphelden
Voor een inzicht in het totaalbeeld van de gentleman-inbreker kan men het beste het lezerspubliek als uitgangspunt nemen. De verhalen waren vooral bestemd voor de onderste lagen van het lezende volk en dat blijkt wel uit de vorm van publicatie: in tijdschriften, met name in pulpbladen. Hoewel vele verhalen werden gebundeld tot romans, waren ook hiervan de uitvoeringen vaak goedkoop. Naarmate het papier slechter was en de prijs lager, naarmate dus het volk de aanschaf kon betalen, werd het verhaal steeds meer op de massa gericht: Raffles verscheen nog op glad papier, maar Lord Lister was een echte pulpheld.
Het uitgangspunt hierbij was niet hoe deze massa in werkelijkheid was, maar welk beeld de schrijvers ervan hadden. Omdat men dacht dat het volk beter korte verhalen kon volgen dan lange, ingewikkelde romans, werden er vooral korte verhalen geschreven. 'De massa is dom' zei Lord Lister en met hem Hageman. Het lagere volk voelde zich kennelijk ook meer aangetrokken tot sensatie en tot een duidelijke zwart-wit-tekening, waarin de hoofdpersonen weinig dimensie kregen. De sterk romantische trekken die we soms tegenkwamen, vooral bij Lupin, waren bij het publiek geliefd sinds het begin van de negentiende eeuw; de roverhoofdman Rinaldo Rinaldini is een vergelijkbare romantische held.
Er is een noodzakelijke inwendige logica in de opbouw van de verhalen over gentleman-inbrekers. Voor de massa moest de hoofdpersoon per definitie sympathiek zijn en bewonderenswaardig. Daarbij hoorden ook uiterlijke kenmerken: hij was groot en sterk en knap en in verband met zijn nachtelijke activiteiten gewoonlijk donker. Hij was rechtschapen en intelligent en hij had gestudeerd. Maar deze figuren verwachtte het volk juist in de betere kringen en daarom moest hij een gentleman zijn, in de Victoriaanse tijd het toppunt van bewonderenswaardigheid. Het lagere volk koos zijn held uit de hogere kringen.
Er was echter een structureel probleem: hoe kun je een misdadiger rechtschapen en bewonderenswaardig laten zijn? 'You must not make the criminal a hero', zei Doyle nog. Om de misdadigheid van de held te verkopen, vond men het Grote Onrecht uit; doordat hij zelf of zijn familie ooit onrechtvaardig behandeld waren, werd het heel logisch en verklaarbaar dat de hoofdpersoon het slechte pad op ging.
De gespleten aard, het karakter van gentleman en boef, blijkt ook uit de verschijningsvormen van de held: hij leidde meestal een dubbelleven van enerzijds overdag de respectabele society- figuur en anderzijds in de nacht een gemaskerde of vermomde dief.
Hierbij kwam de held-schurk natuurlijk ook in conflict met de autoriteiten en vooral met de politie. Als nu de held positief was, moest de politie in het zwart-wit-beeld wel veel negatiefs hebben. Men zocht het vooral in domheid: de inspecteurs Mackenzie, Ganimard, Baxter, Teal c.s. hadden maar zeer beperkte intellectuele capaciteiten. De aardigste momenten ziet men vaak als de gezagsdragers door de hoofdpersoon voor de gek worden gehouden.
Het overtroeven van de politie, wat men al bij Sherlock Holmes tegenkomt, sloot aan bij de afkeer die het publiek had van het gezag. Niet voor niets zijn de helden van detectiveromans zo vaak burgers in plaats van beambten.
In de industriële revolutie waren er veel meer mogelijkheden ontstaan voor communicatie en verkeer en daardoor had de overheid een veel vastere greep op de maatschappij gekregen. Dit kwam onder meer naar voren in een beter georganiseerde en doeltreffender politiemacht. Hoewel iedereen natuurlijk dankbaar diende te zijn voor de bescherming van persoon en goederen, een liberaal stokpaardje, werd de politie toch vooral ingezet ten bate van diegenen die in ruime mate deze aardse goederen hadden. De politie was er voor de bezittende klasse, zo dacht menigeen, en niet voor het volk. Dat maakte de agent bij de massa niet altijd bemind, maar het maakte de gentleman-schurk wel populair.
Hij immers bestal juist diegenen die door de politie werden beschermd en deed zo wat de meeste mensen niet durfden te doen maar wel zouden willen. Daarin ligt een veel wezenlijker rechtvaardiging van zijn diefstallen: hij trad op namens de arbeidende klasse en deze kon zich tot op zekere hoogte met hem identificeren Soms gaf hij het gestolene aan de armen en daarom sprak men over 'de moderne Robin Hood', 'he takes from the rich to give to the poor’, maar dat is niet het wezenlijke. De essentie ligt in de wraak die hij nam op de uitbuiters.
De schrijvers van de verhalen behoorden gewoonlijk zelf tot de 'betere kringen', maar het succes dat ze bij de massa hadden en het geld dat zij verdienden, maakte het aantrekkelijk om zich tegen hun eigen klasse te keren. Men krijgt de indruk dat ze het niet met genoegen deden, dat ze soms op hun werk neerzagen, zoals bij voorbeeld Hageman, die liever niet voor zijn auteurschap uitkwam.
Naast de wraakneming op de uitbuiters was een tweede functie van de held het bestraffen van 'gewone' misdadigers, vooral weer van degenen die zich hadden verrijkt ten koste van de armen. Ook hier zag de massa dat er nog echte gerechtigheid was en dat de slachtoffers gewroken werden. Er is daardoor een verwantschap met andere pulphelden, vooral met het type van de gemaskerde wreker, zoals zij in de Verenigde Staten in de jaren '30 ontstonden: The Shadow, The Spider en uiteindelijk Batman.
Maar in geen enkel opzicht wilde de gentleman-inbreker de maatschappij echt veranderen; hij was immers een heer. Ook de schrijvers van de avonturen waren heren en zij hadden er weinig belang bij, de revolutie te prediken. Niet voor niets keerde Lord Lister zich zo fel tegen revolutionairen en communisten. Het was prima als de arbeidende klasse in een held kon geloven, zoals men ook in Sinterklaas kon geloven. Beiden waren geheimzinnige figuren die in de nacht op het dak rondwaarden en die men niet kon grijpen. Beiden waren ook niet meer dan zoethoudertjes.
De moderne Robin Hood
Al eerder doken de namen op van Robin Hood en Rinaldo Rinaldini. Er is een treffende overeenkomst tussen onze gentleman-inbrekers en deze oudere volkshelden. In het verleden ontstonden talloze verhalen over helden aan de zelfkant van de maatschappij. Als de nobele bandieten in werkelijkheid in de samenleving voorhanden waren, maakte men hun levensverhaal nog mooier en als ze er niet waren, schoof men andere, 'gewone' boeven in de rol van held. In zijn boek Bandits (1969) heeftHobsbawn een onderzoek gedaan naar de bestaande rovers in agrarische gemeenschappen die door de publieke opinie niet zomaar als misdadigers werden beschouwd. Het boek berust echter voor een groot gedeelte op overleveringen en geschreven verhalen en men moet het minder zien als een studie van de bandieten zelf dan als een beschrijving van het beeld dat het volk zich van zijn helden vormde.
Hobsbawn onderscheidt drie types: de edele rover (Robin Hood), de primitieve verzetsstrijder en de wreker. We moeten de overeenkomsten met de gentleman-inbreker vooral zoeken bij het eerste type. De kenmerken van het beeld dat het volk van de 'edele rover' had, somt de auteur op in negen punten, die ik hier beknopt weergeef met mijn commentaar.
' - 'Hij begint zijn loopbaan in de misdaad als een slachtoffer van onrecht.' We zagen al, dat ook de gentleman-inbreker een Groot Onrecht had geleden.
- 'Hij maakt onrecht weer goed.' Ook dit komt overeen.
- 'Hij steelt van de rijken en geeft aan de armen,' zoals met name Lord Lister, Lupin en de Saint ook deden.
- 'Hij doodt slechts uit zelfverdediging of uit gerechtvaardigde wraak', dat zeggen de schrijvers van onze romans eveneens van hun helden.
- 'Hij verlaat de gemeenschap niet.' De gentleman-inbreker is altijd onder zijn eigen naam of onder een aangenomen identiteit in de samenleving aanwezig.
- 'Hij wordt bewonderd en geholpen door zijn volk.' Hier kan men wijzen op de populariteit van de gentleman-boef.
- 'Hij sterft slechts door verraad'; een punt dat niet in aanmerking komt doordat literaire helden zelden sterven.
- 'Hij is in theorie onzichtbaar en onkwetsbaar.' De gentleman-inbreker glipt in het duister of in vermomming door de mazen van de wet: de kogels fluiten hem om de oren maar raken nooit het hoofd.
- 'Hij is niet de vijand van de koning, die de bron van het recht is, maar slechts van plaatselijke onderdrukkers.' Vervangt men de koning hier door het recht zelf ('de held wil het bestaande recht niet omver werpen'), dan is de overeenkomst vrij volledig.
Men verwachtte van Hobsbawns bandieten dat zij de rechtvaardige, traditionele betrekkingen tussen arm en rijk zouden herstellen. Het is een strijd tussen degenen die het oude recht aan hun kant hebben en degenen die dat recht verkrachten, aldus Maurice Keen (The Outlaws of medieval legend, 1961). Dezelfde rol is in de industriele maatschappij toebedacht aan de gentleman-schurk. Als in de industriële revolutie nieuwe vormen van onrechtvaardigheid zijn uitgevonden en als de arbeidende klasse zich van zijn ellende bewust gaat worden, moet de held de veronderstelde rechtvaardige toestand herstellen. In Engeland en Frankrijk verscheen de moderne Robin Hood het eerst, in Nederland, waar de industriële revolutie later kwam, verscheen hij pas na jaren.
Met het verschuiven en veranderen van de verhoudingen tussen de klassen verdween de behoefte aan de gentleman-inbreker. Dat was al waarneembaar toen men hem langzaam fatsoenlijker zag worden. Hoewel er de laatste tijd, met name op de televisie, een hernieuwde belangstelling voor de gentleman-boef bestaat, kan men dat niet zomaar toeschrijven aan het stagneren van de economie' of aan het verarmen van de arbeider. De held wordt tegenwoordig afgebeeld als een romantische figuur, meestal uit het verre, soms potsierlijke verleden en hij heeft geen functie voor het heden. Is de gentleman-inbreker dood?
Dick Berents