Eerlijk delen
Hij steelt van de rijken, hij geeft aan de armen. Dat is het beeld dat we van Lord Lister en zijn alter ego Raffles met ons meedragen. Toen hij een katoenkoning beroofde, die treffend genoeg Crooks heette, zei hij: "Wat ik gedaan heb, zult gij natuurlijk sterk afkeuren, maar ik verzeker u dat geen cent van dit bedrag te mijne eigen bate zal komen. " (2524 - 27) Alles verdelen onder de armen is een mooi principe, maar werd dat door hem ook werkelijk in de praktijk gebracht? Was lord Lister echt een voorstander van eerlijk delen?
Laten we eerst eens kijken naar de rijkdom van Raffles. In de berichten van zijn biografen kunnen we lezen dat hij heel vermogend was. Hij bewaarde zijn schatten op verschillende schateilanden. Er is sprake van een eiland bij IJsland, een eiland Torghatten bij Scandinavië, een eiland in de groep van de Maldiven en een goudeiland bij de Philippijnen. Anne signaleerde in zijn bekende ‘Boekje’ nog eilanden bij India en in de Beringstraat. Daar moeten volgens de beschrijvingen gigantische fortuinen hebben gelegen. Raffles schatte zijn vermogen op 5 miljoen pond en op een ander moment op 22,5 miljoen pond (2791- 4 en 2523 -4). We moeten daarbij in aanmerking nemen dat het gaat om verhalen uit het verre verleden en dat het vermogen van de gentleman-inbreker omgerekend in geld van onze tijd een veelvoud van de genoemde bedragen zou zijn. De geroofde en in beslag genomen kapitalen en schatten worden dan ook beschreven als verbijsterend groot.
Levensstijl
Dat zou allemaal op zichzelf genomen geen probleem zijn als Raffles die gelden allemaal aan de armen uitkeerde en niets ervan voor zichzelf gebruikte. Het lijkt echter of Raffles en zijn vriend Charles Brand een leven van buitensporige en onnodige luxe leidden.
Lord Lister had huizen in diverse wereldsteden. In Londen was er natuurlijk het bekende huis van lord Aberdeen in de Cromwellstreet, dat was ontworpen door een beroemde architect. Het was gebouwd van basaltstenen uit Schotland en het had een groot park, een tuinhuis, een ondergronds laboratorium en een daktuin. Verder was er de woning in de Victoriastreet, die Raffles gebruikte om achtervolgers op een dwaalspoor te zetten. Er waren echter nog minstens drie andere huizen in Londen.
Dan waren er op het platteland de diverse landhuizen in Engeland en Schotland en Frankrijk, de woningen in Parijs en New York en zelfs een huis in Amsterdam. Het boekje van Anne heeft het over zeventien huizen. Zelfs als we aannemen dat Raffles er soms eentje van verkocht, had hij er toch veel over. Die kon hij niet allemaal tegelijk bewonen, hoe geniaal hij ook was. In een tijd van nijpende woningnood was dat toch een vorm van verkwisting?
Lord Lister had ook vliegtuigen: de Sperwer, de Zwaluw en vooral de Duivel der Lucht. Ze verongelukten wel eens, ze werden vernietigd door misdadigers of wilde volken. We krijgen sterk de indruk dat Raffles maar één vliegtuig tegelijk bezat en dat hij het voor zijn beroep (inbreker, detective en algemeen avonturier) hard nodig had. Vliegtuigen noemen we even geen luxe.
Er was een duikboot, de Bruinvis en daarvoor geldt hetzelfde: je moet als Grote Onbekende nu eenmaal een duikboot hebben. Minder duidelijk was dat voor de verschillende speedboten en jachten. Hoeveel plezierjachten heeft een detective nodig?
Opmerkelijk zijn de auto’s. Nu eens verplaatste de Grote Avonturier zich in een blauwe Bentley, dan weer in een groene Bentley, maar hij zat niet aan dat merk vast. Minder opvallende wagens, vaak huurauto’s, gebruikte hij in andere steden. Hij had ook een rode Rolls Royce en zelfs een grijze Rolls Royce. Voor een inbreker en detective, die zich onopvallend moet gedragen, lijkt dat overigens niet de eerste keus.
Voeg daarbij een levensstijl waarvoor ook veel geld nodig was. We lezen over diverse voorname clubs waarvan lord Aberdeen lid was, personeel, bezoek aan dure en voorname restaurants, feesten, de opera... Raffles en zijn vriend gebruikten de gestolen rijkdommen wel degelijk voor zichzelf. Bij het verdelen van de buit onder de armen vergat hij zeker niet zijn linker en zijn rechter arm.
Principes
Het is echter de vraag of dat wel tegen zijn principes was. Toen hij zei "Ik verzeker u dat geen cent van dit bedrag te mijne eigen bate zal komen, " kan hij best een specifieke liefdadigheid voor ogen hebben gehad voor het geld dat hij op dat moment roofde. Bovendien was hij van mening dat de rijken wel degelijk rijk mochten zijn.
Laten we de opvattingen over bezit van deze populaire gentleman-inbreker en misdaadbestrijder eens nader onder de loep nemen. Wie waren bijvoorbeeld degenen op wie Raffles het gemunt had? Soms was de grote avonturier weinig genuanceerd in zijn uitspraken. "Je weet dat ik een hekel heb aan alles wat bankier heet." Hij beschouwde de meeste rijke mensen als boeven. "De meeste vermogende lieden zijn uit de aard der zaak dieven, al was het slechts hierom dat zij, in het gunstigste geval, zelf geen hand hebben uitgestoken om die rijkdom te verdienen en dus de gemeenschap bestolen hebben. Negentig van de honderd miljonairs hier in Londen zou het, naar mijn vaste overtuiging, niet mogelijk zijn de oorsprong van hun fortuin uiteen te zetten, zonder daarbij te stuiten op allerlei ongerechtigheden, bedriegerijen en slimme trucs." (2548 - 2, 2544 - 25)
Maar moesten die rijken dan ook allemaal beroofd worden? Op andere momenten bracht Raffles meer nuances aan. Hij stal van "rijke nietsdoeners en harteloze miljardairs." Hij noemde zich "een vijand van nutteloze rijkdom." Hij kraakte "de brandkasten van hen die er naar zijn mening te veel geld in op hebben gestapeld, zonder ze ooit te openen voor hun arme medemensen, die op hun hulp aangewezen zijn, en hun kapitaal hebben bijeengezameld ten koste van het zweet en bloed van anderen, om die brandkasten op geniale wijze te openen en ze minder vol te maken." Maar hardwerkende mensen die om anderen gaven, mochten hun rijkdom houden. Rijke jongelieden die hard werkten en nuttig waren voor de samenleving, mochten rekenen op sympathie. (2477 - 23, 2583 - 2, 2623 - 23-24, 2760 -5, 2887 - 29).
Rijkdom bezitten was dus toegestaan, een rijk leven mocht ook, maar Raffles had ernstige bezwaren tegen nutteloosheid, harteloosheid en uitbuiting.
Dat blijkt ook wel uit de omschrijving van zijn rijke slachtoffers. Ze waren onverschillig voor de armoede van anderen, ze leidden een nutteloos leven of ze buitten anderen uit. Fabrieksdirecteuren, grote ondernemers en vooral bankiers en woekeraars kregen nachtelijk bezoek van de grote avonturier. In de diverse reeksen verslagen over het Kwade Oog komen miljonairs voor die door Raffles werden gered van afpersing en ontvoering. Raffles respecteerde machtige tycoons zoals Vandyke en Yerkes weliswaar om hun energieke persoonlijkheid, maar nadat hij het losgeld van de bandieten had afgenomen, behield hij het geld geheel of gedeeltelijk zelf. Deze ondernemers waren namelijk te hard voor hun arbeiders of ze hadden de antitrustwetten tegengewerkt om de prijzen op te drijven.
Zelfs van de Engelse staat wilde Raffles wel geld stelen dat bestemd was voor een spoorwegconcessie in Thailand. (2395) Als het geld echter voor de wederopbouw van België is bestemd, wil hij het niet hebben. ( 2548. Logisch, want veel van de lezers waren Belgen.) De staat werd door hem veroordeeld en gewantrouwd: "Er is geen regering, van welke politieke kleur dan ook of, eenmaal aan het bewind gekomen , vergeet zij al haar beloften en haar standpunt." (2558 - 9)
Er was nog een doodzonde: slechte smaak. Als de rijken hun rijkdom op een belachelijke manier aan de wereld ten toon stelden, liepen ze risico om bestolen te worden. Nouveau-riches waren vaak het doelwit, want ze droegen ringen, briljanten dasspelden en andere juwelen. (2463 - 18) Mensen uit oude, rijke families zouden dat niet doen.
Een voorbeeld: Jonathan Penneboys was een miljonair met een te klein hoedje en een kostuum met te grote ruiten. Deze parvenu, die in korte tijd rijk was geworden dor de handel in olie en vet, had voor het kampioenschap voetbal een protserige gouden beker beschikbaar gesteld, die was gemaakt door zijn schoonzoon, een banketbakker. De kostbare bokaal werd door anderen gestolen, maar Raffles vermomde zich weer eens als particuliere detective en spoorde het gedrocht op. Uiteindelijk smolt hij de gouden beker om. (2623)
Politiek
Raffles mag dan bezwaren hebben gekoesterd tegen verkeerd verworven bezit en tegen mensen die hun rijkdom niet wilden delen, maar hij was niet principieel een voorstander van gelijkheid van bezit. Als hij in de samenleving meer gelijkheid had gewild, zou dat vast merkbaar zijn geweest in politieke uitspraken. Hij sprak zich zelden uit over politieke zaken, maar als hij iets zei, was het meestal kritiek op de staat. Hij wantrouwde, zoals gezegd, regeringen.
Dat hij geen voorstander was van eerlijk delen, blijkt uit zijn houding tegenover het communisme. Deze politieke stroming is een manier om economische gelijkheid te bevorderen, maar Raffles wilde er niets mee te maken hebben. "Dat is Lyvia Prykoff, het voormalige bendelid, sedert enige tijd gepromoveerd tot bolsjewiste," zei hij van een vrouw die hij in bar in Soho zag. (2823 - 2) ‘Bolsjewisten’, zoals hij en zijn tijdgenoten de communisten nog noemden, werden door hem gelijkgesteld met dievenbendes omdat ze de rijken wilden bestelen. Het maakte niet uit dat Raffles eigenlijk hetzelfde wilde. Communisten werden ook gesignaleerd in het dievenhol van de bende van de Gouden Sleutel in Houndsditch. (2662 - 26)
Kenmerkend is het verhaal van Karina Balarensky, de ‘wereldhervormster ‘.(2558) Zij gaf zich in Londen uit voor een gevluchte Russische aristocrate, maar ze kwam in werkelijkheid de belangen van het communisme bevorderen. Raffles dacht eerst dat ze een gravin was en brak in bij haar deftige huis, maar hij rook onraad toen haar diamanten vals bleken te zijn. Toen werd hij door Karina en haar vrienden overrompeld.
Zij probeerde hem tot haar bondgenoot te maken. "Wij strijden tegen de maatschappij en jij doet dat ook volgens je zeggen. Je bent even goed buiten de wet geplaatst als wij." Raffles echter wilde daarvan niets weten. "Pardon, madame, zo hoog gaat mijn eerzucht niet. Ik ben maar heel gewoon een onverschillige, tenminste in die zin, dat ik tot de ontdekking ben gekomen, dat het volkomen onverschillig is, welke regering het bewind in handen heeft. Wat de ene opbouwt, breekt de andere meestal weer af." Communist wilde hij niet genoemd worden. "Uw volgelingen hebben geen oordeel. Zij doen wat een fanaticus hun voorpraat." En over de Russische revolutie in het bijzonder: "Ik geloof niet dat wij zo koelbloedig een vrouw en twee onschuldige meisjes in een kelder als beesten zouden afslachten." Dat slaat op de moord op de tsarenfamilie.
Karina dwong Raffles om samen met haar volgelingen in te breken in Downing Street 10 bij de Engelse premier, waar een geheim plan van de werkgeversorganisatie moest worden bemachtigd. Deze ondernemers hadden een methode bedacht om de arbeidersbeweging en het communisme tegen te werken. Toen de inbrekers daar door de minister-president zelf werden betrapt, wist Raffles te ontkomen. Hoewel hij voor de werknemers opkwam, wilde hij de brief van de werkgevers toch niet prijsgeven aan de bolsjewisten. "Schavuiten en luilakken. Leeglopers en misdadigers," noemde hij hen.
In een laatste confrontatie met Karina nam hij haar bezittingen af: "Met de opbrengst van deze dingen verricht ik, daarvan ben ik vast overtuigd, beter werk dan jij ooit kunt doen met propaganda, vuurpeloton of dwangmaatregelen. Geloof mij, de weg die jij volgt, is niet de goede. Niet bloed en haat, maar verdraagzaamheid en geduld alleen kunnen deze wereld verbeteren en dan is er nog een methode die ik toepas, omdat mij nu eenmaal het ware geduld ontbreekt."
Standen
Raffles geloofde dus niet dat alle mensen gelijk zijn - integendeel. Verschil tussen de mensen moest er zijn. In zijn patroon van normen en waarden was plaats voor hard werken, eerlijk met anderen omgaan en iets over hebben voor de zwakkeren in de samenleving. Bovendien moest men leven met enige zwier en goede smaak. Dat zijn typisch de waarden van de adel.
Raffles was een heer van stand. Niet voor niets noemde men hem een gentleman-inbreker. Hij was geboren als edelman, als lord Lister. Zelfs als hij een valse identiteit aannam, gaf hij de voorkeur aan een adellijke titel. Zijn bekendste pseudoniemen waren lord Aberdeen en graaf Palmhurst. Soms gaf hij zich uit voor lord Eastborn. Verder vinden we in het Boekje van Anne ook lord Panhurst (een drukfout in de bron?), lord Duncan, lord Devenport, lord Winston, graaf Wolverton en de Zweedse graaf Sven Hagstrom.
Bij zijn adellijke levensstijl hoorden de luxueuze woonhuizen, de clubs, de diners en het dragen van avondkleding, zelfs tijdens de nachtelijke inbraken.
In de wereld van Raffles bestonden scherp onderscheiden klassen. De adel is onaantastbaar. Als iemand het in deel 92 heeft over een man, wordt hij gecorrigeerd: "De man is geen man maarlord Douglas Eastborn."
Naast de adel waren er boeren, meestal pachters, arbeiders en ondernemers. Men zou er in navolging van het Engelse spraakgebruik de ‘criminal class’ aan kunnen toevoegen. De middenklasse komt zelden ter sprake.
Meestal bleef je je hele leven in de klasse waarin je geboren was, tenzij je bijvoorbeeld een veelbelovende jonge uitvinder was die met de dochter van de baas wilde trouwen. De trouwe chauffeur Henderson, die tot één van de lagere klassen behoorde, dacht er niet aan om hogerop te gaan, hoe waardevol hij ook was voor zijn werkgever, hoe vaak hij ook het leven van zijn meester had gered. Hij was een "geheel toegewijde, trouwe dienaar, die weet waar zijn plaats is." (2761 - 6) Hij opende het portier van de auto met zijn pet in de hand. "Waarheen mylord?" vroeg hij dan eerbiedig. "Naar huis, James." Hij antwoordde op ieder commando "Very good mylord" omdat hij niet anders kon. (2460 - 2, 2691 - 8, 2519 - 11) Lord Lister wil het kennelijk niet anders. Wat we hier zien, is de ouderwetse standenmaatschappij.
De industriële revolutie, die in Engeland al in de achttiende eeuw was begonnen, had in de negentiende eeuw geleid tot een samenleving waarin iemand makkelijker omhoog kon komen op de maatschappelijke ladder. In de twintigste eeuw ontstond de verzorgingsstaat, waarin de regering het tot zijn taak rekent om te zorgen voor het welzijn van alle mensen. Staatsingrijpen is daarbij een algemeen aanvaard principe; de discussie tussen de verschillende politieke partijen betreft alleen de mate waarin de staat ingrijpt en geld uitgeeft voor de zwakkeren. In Engeland werden al omstreeks 1910 een paar belangrijke stappen op het pad van sociale wetgeving gezet.
Raffles daarentegen geloofde in particuliere liefdadigheid. Samen met zijn secretaris Charles Brand bezocht hij iedere week de ziekenhuizen om behoeftigen te helpen. Hij strooide met giften in een buurt als Houndsditch. Nergens spande hij zich in voor ingrijpende maatregelen, nooit ondernam hij actie om de structuur van de samenleving te veranderen. Hij eiste ook niet dat de staat dat deed; hij was niet een voorstander van verandering. De lord strooide met giften in een buurt als Houndsditch, hij hielp zieken en vooral blinden. Een tehuis voor oude zeelieden kreeg een bedrag in dollars en in het eerste nummer na de oorlog kreeg een kunstrijdster geld voor een paard. Lord Lister hielp een oude vrouw voor met vijf pond. (2622 – 3, 2375 – 6 , 2475, 2477 –14, 2567 -6)
Conclusie
De meeste lezers hebben lord Lister leren kennen in uitgaven vanaf 1946. Die zijn echter gebaseerd op publicaties die tussen ongeveer 1910 en 1930 zijn verschenen. Is Raffles dus met zijn denken over de samenleving een figuur van de eerste helft van de twintigste eeuw?
De industriële revolutie, de nieuwe rijken en de nieuwe armen lokten in de negentiende eeuw reacties uit van conservatieve groepen in de samenleving. Vooral de adel stelde zich conservatief of reactionair op. Edelen gingen uit van individuele verantwoordelijkheid van degenen die rijkdom en aanzien hadden. Een patriarchale vorm van liefdadigheid en vrijgevigheid paste daar beter bij dan staatsingrijpen.
Ook Raffles reageerde tegen de industriële samenleving met zijn uitbuitende ondernemers, zijn nouveau riches zonder smaak, zijn schurkachtige kapitalisten. Hij kwam op voor de arbeiders die in de steden en schamel bestaan hadden gevonden en soms ook voor de boeren. Hij voerde actie tegen de rijken die hun verantwoordelijkheid niet namen. Daarbij geloofde hij niet in de rol van de staat.
In die zin paste Raffles minder bij het begin van de twintigste eeuw dan bij de agrarisch-stedelijke samenleving die aan de industrialisatie voorafging.
Dick Berents
Laten we eerst eens kijken naar de rijkdom van Raffles. In de berichten van zijn biografen kunnen we lezen dat hij heel vermogend was. Hij bewaarde zijn schatten op verschillende schateilanden. Er is sprake van een eiland bij IJsland, een eiland Torghatten bij Scandinavië, een eiland in de groep van de Maldiven en een goudeiland bij de Philippijnen. Anne signaleerde in zijn bekende ‘Boekje’ nog eilanden bij India en in de Beringstraat. Daar moeten volgens de beschrijvingen gigantische fortuinen hebben gelegen. Raffles schatte zijn vermogen op 5 miljoen pond en op een ander moment op 22,5 miljoen pond (2791- 4 en 2523 -4). We moeten daarbij in aanmerking nemen dat het gaat om verhalen uit het verre verleden en dat het vermogen van de gentleman-inbreker omgerekend in geld van onze tijd een veelvoud van de genoemde bedragen zou zijn. De geroofde en in beslag genomen kapitalen en schatten worden dan ook beschreven als verbijsterend groot.
Levensstijl
Dat zou allemaal op zichzelf genomen geen probleem zijn als Raffles die gelden allemaal aan de armen uitkeerde en niets ervan voor zichzelf gebruikte. Het lijkt echter of Raffles en zijn vriend Charles Brand een leven van buitensporige en onnodige luxe leidden.
Lord Lister had huizen in diverse wereldsteden. In Londen was er natuurlijk het bekende huis van lord Aberdeen in de Cromwellstreet, dat was ontworpen door een beroemde architect. Het was gebouwd van basaltstenen uit Schotland en het had een groot park, een tuinhuis, een ondergronds laboratorium en een daktuin. Verder was er de woning in de Victoriastreet, die Raffles gebruikte om achtervolgers op een dwaalspoor te zetten. Er waren echter nog minstens drie andere huizen in Londen.
Dan waren er op het platteland de diverse landhuizen in Engeland en Schotland en Frankrijk, de woningen in Parijs en New York en zelfs een huis in Amsterdam. Het boekje van Anne heeft het over zeventien huizen. Zelfs als we aannemen dat Raffles er soms eentje van verkocht, had hij er toch veel over. Die kon hij niet allemaal tegelijk bewonen, hoe geniaal hij ook was. In een tijd van nijpende woningnood was dat toch een vorm van verkwisting?
Lord Lister had ook vliegtuigen: de Sperwer, de Zwaluw en vooral de Duivel der Lucht. Ze verongelukten wel eens, ze werden vernietigd door misdadigers of wilde volken. We krijgen sterk de indruk dat Raffles maar één vliegtuig tegelijk bezat en dat hij het voor zijn beroep (inbreker, detective en algemeen avonturier) hard nodig had. Vliegtuigen noemen we even geen luxe.
Er was een duikboot, de Bruinvis en daarvoor geldt hetzelfde: je moet als Grote Onbekende nu eenmaal een duikboot hebben. Minder duidelijk was dat voor de verschillende speedboten en jachten. Hoeveel plezierjachten heeft een detective nodig?
Opmerkelijk zijn de auto’s. Nu eens verplaatste de Grote Avonturier zich in een blauwe Bentley, dan weer in een groene Bentley, maar hij zat niet aan dat merk vast. Minder opvallende wagens, vaak huurauto’s, gebruikte hij in andere steden. Hij had ook een rode Rolls Royce en zelfs een grijze Rolls Royce. Voor een inbreker en detective, die zich onopvallend moet gedragen, lijkt dat overigens niet de eerste keus.
Voeg daarbij een levensstijl waarvoor ook veel geld nodig was. We lezen over diverse voorname clubs waarvan lord Aberdeen lid was, personeel, bezoek aan dure en voorname restaurants, feesten, de opera... Raffles en zijn vriend gebruikten de gestolen rijkdommen wel degelijk voor zichzelf. Bij het verdelen van de buit onder de armen vergat hij zeker niet zijn linker en zijn rechter arm.
Principes
Het is echter de vraag of dat wel tegen zijn principes was. Toen hij zei "Ik verzeker u dat geen cent van dit bedrag te mijne eigen bate zal komen, " kan hij best een specifieke liefdadigheid voor ogen hebben gehad voor het geld dat hij op dat moment roofde. Bovendien was hij van mening dat de rijken wel degelijk rijk mochten zijn.
Laten we de opvattingen over bezit van deze populaire gentleman-inbreker en misdaadbestrijder eens nader onder de loep nemen. Wie waren bijvoorbeeld degenen op wie Raffles het gemunt had? Soms was de grote avonturier weinig genuanceerd in zijn uitspraken. "Je weet dat ik een hekel heb aan alles wat bankier heet." Hij beschouwde de meeste rijke mensen als boeven. "De meeste vermogende lieden zijn uit de aard der zaak dieven, al was het slechts hierom dat zij, in het gunstigste geval, zelf geen hand hebben uitgestoken om die rijkdom te verdienen en dus de gemeenschap bestolen hebben. Negentig van de honderd miljonairs hier in Londen zou het, naar mijn vaste overtuiging, niet mogelijk zijn de oorsprong van hun fortuin uiteen te zetten, zonder daarbij te stuiten op allerlei ongerechtigheden, bedriegerijen en slimme trucs." (2548 - 2, 2544 - 25)
Maar moesten die rijken dan ook allemaal beroofd worden? Op andere momenten bracht Raffles meer nuances aan. Hij stal van "rijke nietsdoeners en harteloze miljardairs." Hij noemde zich "een vijand van nutteloze rijkdom." Hij kraakte "de brandkasten van hen die er naar zijn mening te veel geld in op hebben gestapeld, zonder ze ooit te openen voor hun arme medemensen, die op hun hulp aangewezen zijn, en hun kapitaal hebben bijeengezameld ten koste van het zweet en bloed van anderen, om die brandkasten op geniale wijze te openen en ze minder vol te maken." Maar hardwerkende mensen die om anderen gaven, mochten hun rijkdom houden. Rijke jongelieden die hard werkten en nuttig waren voor de samenleving, mochten rekenen op sympathie. (2477 - 23, 2583 - 2, 2623 - 23-24, 2760 -5, 2887 - 29).
Rijkdom bezitten was dus toegestaan, een rijk leven mocht ook, maar Raffles had ernstige bezwaren tegen nutteloosheid, harteloosheid en uitbuiting.
Dat blijkt ook wel uit de omschrijving van zijn rijke slachtoffers. Ze waren onverschillig voor de armoede van anderen, ze leidden een nutteloos leven of ze buitten anderen uit. Fabrieksdirecteuren, grote ondernemers en vooral bankiers en woekeraars kregen nachtelijk bezoek van de grote avonturier. In de diverse reeksen verslagen over het Kwade Oog komen miljonairs voor die door Raffles werden gered van afpersing en ontvoering. Raffles respecteerde machtige tycoons zoals Vandyke en Yerkes weliswaar om hun energieke persoonlijkheid, maar nadat hij het losgeld van de bandieten had afgenomen, behield hij het geld geheel of gedeeltelijk zelf. Deze ondernemers waren namelijk te hard voor hun arbeiders of ze hadden de antitrustwetten tegengewerkt om de prijzen op te drijven.
Zelfs van de Engelse staat wilde Raffles wel geld stelen dat bestemd was voor een spoorwegconcessie in Thailand. (2395) Als het geld echter voor de wederopbouw van België is bestemd, wil hij het niet hebben. ( 2548. Logisch, want veel van de lezers waren Belgen.) De staat werd door hem veroordeeld en gewantrouwd: "Er is geen regering, van welke politieke kleur dan ook of, eenmaal aan het bewind gekomen , vergeet zij al haar beloften en haar standpunt." (2558 - 9)
Er was nog een doodzonde: slechte smaak. Als de rijken hun rijkdom op een belachelijke manier aan de wereld ten toon stelden, liepen ze risico om bestolen te worden. Nouveau-riches waren vaak het doelwit, want ze droegen ringen, briljanten dasspelden en andere juwelen. (2463 - 18) Mensen uit oude, rijke families zouden dat niet doen.
Een voorbeeld: Jonathan Penneboys was een miljonair met een te klein hoedje en een kostuum met te grote ruiten. Deze parvenu, die in korte tijd rijk was geworden dor de handel in olie en vet, had voor het kampioenschap voetbal een protserige gouden beker beschikbaar gesteld, die was gemaakt door zijn schoonzoon, een banketbakker. De kostbare bokaal werd door anderen gestolen, maar Raffles vermomde zich weer eens als particuliere detective en spoorde het gedrocht op. Uiteindelijk smolt hij de gouden beker om. (2623)
Politiek
Raffles mag dan bezwaren hebben gekoesterd tegen verkeerd verworven bezit en tegen mensen die hun rijkdom niet wilden delen, maar hij was niet principieel een voorstander van gelijkheid van bezit. Als hij in de samenleving meer gelijkheid had gewild, zou dat vast merkbaar zijn geweest in politieke uitspraken. Hij sprak zich zelden uit over politieke zaken, maar als hij iets zei, was het meestal kritiek op de staat. Hij wantrouwde, zoals gezegd, regeringen.
Dat hij geen voorstander was van eerlijk delen, blijkt uit zijn houding tegenover het communisme. Deze politieke stroming is een manier om economische gelijkheid te bevorderen, maar Raffles wilde er niets mee te maken hebben. "Dat is Lyvia Prykoff, het voormalige bendelid, sedert enige tijd gepromoveerd tot bolsjewiste," zei hij van een vrouw die hij in bar in Soho zag. (2823 - 2) ‘Bolsjewisten’, zoals hij en zijn tijdgenoten de communisten nog noemden, werden door hem gelijkgesteld met dievenbendes omdat ze de rijken wilden bestelen. Het maakte niet uit dat Raffles eigenlijk hetzelfde wilde. Communisten werden ook gesignaleerd in het dievenhol van de bende van de Gouden Sleutel in Houndsditch. (2662 - 26)
Kenmerkend is het verhaal van Karina Balarensky, de ‘wereldhervormster ‘.(2558) Zij gaf zich in Londen uit voor een gevluchte Russische aristocrate, maar ze kwam in werkelijkheid de belangen van het communisme bevorderen. Raffles dacht eerst dat ze een gravin was en brak in bij haar deftige huis, maar hij rook onraad toen haar diamanten vals bleken te zijn. Toen werd hij door Karina en haar vrienden overrompeld.
Zij probeerde hem tot haar bondgenoot te maken. "Wij strijden tegen de maatschappij en jij doet dat ook volgens je zeggen. Je bent even goed buiten de wet geplaatst als wij." Raffles echter wilde daarvan niets weten. "Pardon, madame, zo hoog gaat mijn eerzucht niet. Ik ben maar heel gewoon een onverschillige, tenminste in die zin, dat ik tot de ontdekking ben gekomen, dat het volkomen onverschillig is, welke regering het bewind in handen heeft. Wat de ene opbouwt, breekt de andere meestal weer af." Communist wilde hij niet genoemd worden. "Uw volgelingen hebben geen oordeel. Zij doen wat een fanaticus hun voorpraat." En over de Russische revolutie in het bijzonder: "Ik geloof niet dat wij zo koelbloedig een vrouw en twee onschuldige meisjes in een kelder als beesten zouden afslachten." Dat slaat op de moord op de tsarenfamilie.
Karina dwong Raffles om samen met haar volgelingen in te breken in Downing Street 10 bij de Engelse premier, waar een geheim plan van de werkgeversorganisatie moest worden bemachtigd. Deze ondernemers hadden een methode bedacht om de arbeidersbeweging en het communisme tegen te werken. Toen de inbrekers daar door de minister-president zelf werden betrapt, wist Raffles te ontkomen. Hoewel hij voor de werknemers opkwam, wilde hij de brief van de werkgevers toch niet prijsgeven aan de bolsjewisten. "Schavuiten en luilakken. Leeglopers en misdadigers," noemde hij hen.
In een laatste confrontatie met Karina nam hij haar bezittingen af: "Met de opbrengst van deze dingen verricht ik, daarvan ben ik vast overtuigd, beter werk dan jij ooit kunt doen met propaganda, vuurpeloton of dwangmaatregelen. Geloof mij, de weg die jij volgt, is niet de goede. Niet bloed en haat, maar verdraagzaamheid en geduld alleen kunnen deze wereld verbeteren en dan is er nog een methode die ik toepas, omdat mij nu eenmaal het ware geduld ontbreekt."
Standen
Raffles geloofde dus niet dat alle mensen gelijk zijn - integendeel. Verschil tussen de mensen moest er zijn. In zijn patroon van normen en waarden was plaats voor hard werken, eerlijk met anderen omgaan en iets over hebben voor de zwakkeren in de samenleving. Bovendien moest men leven met enige zwier en goede smaak. Dat zijn typisch de waarden van de adel.
Raffles was een heer van stand. Niet voor niets noemde men hem een gentleman-inbreker. Hij was geboren als edelman, als lord Lister. Zelfs als hij een valse identiteit aannam, gaf hij de voorkeur aan een adellijke titel. Zijn bekendste pseudoniemen waren lord Aberdeen en graaf Palmhurst. Soms gaf hij zich uit voor lord Eastborn. Verder vinden we in het Boekje van Anne ook lord Panhurst (een drukfout in de bron?), lord Duncan, lord Devenport, lord Winston, graaf Wolverton en de Zweedse graaf Sven Hagstrom.
Bij zijn adellijke levensstijl hoorden de luxueuze woonhuizen, de clubs, de diners en het dragen van avondkleding, zelfs tijdens de nachtelijke inbraken.
In de wereld van Raffles bestonden scherp onderscheiden klassen. De adel is onaantastbaar. Als iemand het in deel 92 heeft over een man, wordt hij gecorrigeerd: "De man is geen man maarlord Douglas Eastborn."
Naast de adel waren er boeren, meestal pachters, arbeiders en ondernemers. Men zou er in navolging van het Engelse spraakgebruik de ‘criminal class’ aan kunnen toevoegen. De middenklasse komt zelden ter sprake.
Meestal bleef je je hele leven in de klasse waarin je geboren was, tenzij je bijvoorbeeld een veelbelovende jonge uitvinder was die met de dochter van de baas wilde trouwen. De trouwe chauffeur Henderson, die tot één van de lagere klassen behoorde, dacht er niet aan om hogerop te gaan, hoe waardevol hij ook was voor zijn werkgever, hoe vaak hij ook het leven van zijn meester had gered. Hij was een "geheel toegewijde, trouwe dienaar, die weet waar zijn plaats is." (2761 - 6) Hij opende het portier van de auto met zijn pet in de hand. "Waarheen mylord?" vroeg hij dan eerbiedig. "Naar huis, James." Hij antwoordde op ieder commando "Very good mylord" omdat hij niet anders kon. (2460 - 2, 2691 - 8, 2519 - 11) Lord Lister wil het kennelijk niet anders. Wat we hier zien, is de ouderwetse standenmaatschappij.
De industriële revolutie, die in Engeland al in de achttiende eeuw was begonnen, had in de negentiende eeuw geleid tot een samenleving waarin iemand makkelijker omhoog kon komen op de maatschappelijke ladder. In de twintigste eeuw ontstond de verzorgingsstaat, waarin de regering het tot zijn taak rekent om te zorgen voor het welzijn van alle mensen. Staatsingrijpen is daarbij een algemeen aanvaard principe; de discussie tussen de verschillende politieke partijen betreft alleen de mate waarin de staat ingrijpt en geld uitgeeft voor de zwakkeren. In Engeland werden al omstreeks 1910 een paar belangrijke stappen op het pad van sociale wetgeving gezet.
Raffles daarentegen geloofde in particuliere liefdadigheid. Samen met zijn secretaris Charles Brand bezocht hij iedere week de ziekenhuizen om behoeftigen te helpen. Hij strooide met giften in een buurt als Houndsditch. Nergens spande hij zich in voor ingrijpende maatregelen, nooit ondernam hij actie om de structuur van de samenleving te veranderen. Hij eiste ook niet dat de staat dat deed; hij was niet een voorstander van verandering. De lord strooide met giften in een buurt als Houndsditch, hij hielp zieken en vooral blinden. Een tehuis voor oude zeelieden kreeg een bedrag in dollars en in het eerste nummer na de oorlog kreeg een kunstrijdster geld voor een paard. Lord Lister hielp een oude vrouw voor met vijf pond. (2622 – 3, 2375 – 6 , 2475, 2477 –14, 2567 -6)
Conclusie
De meeste lezers hebben lord Lister leren kennen in uitgaven vanaf 1946. Die zijn echter gebaseerd op publicaties die tussen ongeveer 1910 en 1930 zijn verschenen. Is Raffles dus met zijn denken over de samenleving een figuur van de eerste helft van de twintigste eeuw?
De industriële revolutie, de nieuwe rijken en de nieuwe armen lokten in de negentiende eeuw reacties uit van conservatieve groepen in de samenleving. Vooral de adel stelde zich conservatief of reactionair op. Edelen gingen uit van individuele verantwoordelijkheid van degenen die rijkdom en aanzien hadden. Een patriarchale vorm van liefdadigheid en vrijgevigheid paste daar beter bij dan staatsingrijpen.
Ook Raffles reageerde tegen de industriële samenleving met zijn uitbuitende ondernemers, zijn nouveau riches zonder smaak, zijn schurkachtige kapitalisten. Hij kwam op voor de arbeiders die in de steden en schamel bestaan hadden gevonden en soms ook voor de boeren. Hij voerde actie tegen de rijken die hun verantwoordelijkheid niet namen. Daarbij geloofde hij niet in de rol van de staat.
In die zin paste Raffles minder bij het begin van de twintigste eeuw dan bij de agrarisch-stedelijke samenleving die aan de industrialisatie voorafging.
Dick Berents